Pim Fortuyns voorgangers
‘Op het moment dat ik dit schrijf lijkt de mogelijkheid dat Leefbaar Nederland, met Pim Fortuyn als lijsttrekker, bij de komende verkiezingen een groot aantal zetels haalt verdwenen.’
Helaas, de commentator van Socialisme & Democratie die dit schreef in het laatste nummer van dat maandblad (dat twee dagen na de gemeenteraadsverkiezingen van vorige week verscheen) heeft te vroeg gejuicht.
Weliswaar heeft Leefbaar Nederland al sinds 9 februari Fortuyn niet meer als lijsttrekker en is het dus een minder groot gevaar dan het leek voordat het met hem gebroken had, maar de kans blijkt nu groot dat Fortuyn zelf, zonder Leefbaar Nederland, een veel groter aantal zetels in de wacht zal kunnen slepen dan de commentator vreesde.
Immers, zij (de commentator is een vrouw) spreekt van de mogelijkheid dat Leefbaar Nederland met Fortuyn 20 tot 22 zetels in de Kamer zou hebben gehaald. Welnu, in Rotterdam heeft hij intussen in zijn eentje 34,7 procent van de stemmen gekregen. (Rotterdämmerung luidt een prachtige kop in De Groene van deze week.) Dat is goed voor 50 tot 55 zetels in de Tweede Kamer. Allemaal zonder Leefbaar Nederland.
Nu wordt er altijd voor gewaarschuwd de uitslag van gemeenteraadsverkiezingen te extrapoleren op landelijke verkiezingen. Op 15 mei zal Fortuyn dan ook wel een kleiner percentage halen dan hij op 6 maart in Rotterdam deed, maar we moeten er ons toch wel op voorbereiden dat hij, samen met zijn lijstgenoten, een flink blok in de Kamer zal vormen - een macht waar rekening mee zal moeten worden gehouden. Het is weinig waarschijnlijk dat de verliezers van 6 maart in de twee maanden die ons nog van de verkiezingen voor de Tweede Kamer scheiden, hun verlies zullen kunnen goedmaken.
Daarmee zou Fortuyn het precedent dat de NSB in 1935 schiep door als nieuwkomer dadelijk bijna 8 procent van de stemmen te winnen (bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten), ruimschoots overtreffen. Andere nieuwkomers, zoals D'66 in 1967 (4,5 procent), DS'70 in 1971 (5,3 procent) en de Ouderen in 1994 (3,6 procent), hebben die score van de NSB nog niet eens gehaald.
Zijn er overeenkomsten tussen de successen van die nieuwkomers? Ideologisch en programmatisch nauwelijks. De NSB die in 1935 nog als een vrij ‘nette’ partij werd beschouwd, nog niet antisemitisch was bijvoorbeeld - onderscheidt zich al dadelijk van de rest door de democratie te verwerpen. Dat doen die andere partijen niet. Maar tussen deze onderling zijn er ook belangrijke verschillen. In de oorzaken van hun succes zijn er wèl overeenkomsten. Zij zijn alle geboren uit onbehagen over de politieke stand van zaken, soms zelf over het geldende politieke systeem. Hoe groot de verschillen in persoon en gezindheid ook mogen zijn tussen Mussert, Van Mierlo, Drees jr. en de Ouderen, dat onbehagen bindt hen.
Bij DS'70 van Drees jr. richtte dat onbehagen zich vooral tegen het economisch en buitenlands beleid dat de PvdA de partij waarvan het zich afgesplitst had - bepleitte. Ook de Boerenpartij van Koekoek zou genoemd kunnen worden, ware het niet dat, toen zij zeven zetels in 1967 in de Tweede Kamer haalde, zij geen nieuwkomer was (zij bezette daar al sinds 1963 drie zetels), maar door onbehagen werd zij zeker gedreven.
Het grote verschil tussen D66 en de genoemde partijen evenwel is dat, terwijl de eerste, hoewel soms door de ondergang bedreigd, een permanent onderdeel van het politieke leven (zelfs van het systeem) is geworden, de andere spoedig zijn ingezakt en tenslotte geheel verdwenen. De NSB kon haar succes van 1935 al twee jaar later niet herhalen, want bij de Tweede-Kamerverkiezingen van 1937 viel zij terug van bijna 8 op 4,2 procent van de stemmen (vier zetels in een Kamer van honderd).
DS'70 van Drees jr., dat in 1971 5,3 procent had behaald, vergrootte dit percentage een jaar later nog tot 7,1, maar in 1977 was dit tot 0,7 geschrompeld, waarop het de geest gaf. Hetzelfde proces lieten de - intussen verdeelde - Ouderen zien, zelfs in versneld tempo. En de Boeren waren, ook na de onderlinge strijd, na tien jaar eveneens verdwenen.
De waarschijnlijkheid is groot dat dit met Fortuyn en wat er rest aan Leefbaar Nederland ook zal gebeuren, maar dat is een schrale troost. De komende vier jaar zouden zij, zelfs als het succes van 6 maart over twee maanden getemperd wordt, de hele politieke gang van zaken kunnen blokkeren - met rampzalige gevolgen voor de besluitvaardigheid van welk kabinet dan ook en voor de naam van Nederland in de wereld.
In Elsevier van 9 maart trekt Eric Vrijsen een vergelijking met Pierre Poujade, die in 1956 ‘het Franse politieke bestel omver kegelde’ door uit het niets met 11 procent van de stemmen tevoorschijn te komen (een proto-Le Pen dus). Dat is juist, maar twee jaar later kwam generaal de Gaulle aan de macht, die Poujade eclipseerde.
Vrijsen voorziet, zonder overigens een oorzakelijk verband tussen Poujade en de Gaulle te suggereren, dat ook ‘Nederland langzamerhand een politiek stelsel met presidentiële trekken’ zal krijgen, waarvan de ‘voortekenen al zichtbaar zijn: de semi-gekozen burgemeester, de gekozen commissaris der koningin’ en, wie weet, de gekozen premier.
Wie weet. In elk geval heeft Nederland één keer eerder laten zien dat een ‘sterke man’ geëclipseerd werd door een nòg sterkere man. Het was in de jaren '30 Colijns grote verdienste, zo zei Drees sr. ter gelegenheid van diens honderdste geboortedag in 1969, dat hij, met behoud van de democratie, Mussert de wind uit de zeilen had genomen. (Of Colijn werkelijk zo'n sterke man was, is hierbij niet ter zake: hij maakte die indruk op de kiezers.)
Die sterke man is zeker niet te zoeken onder het verslagen en uitgebluste drietal van Paars dat in de verkiezingsnacht van 6 maart tegenover Fortuyn zat.
NRC Handelsblad van 14-03-2002, pagina 7