Huizingalezing: een tekstanalyse
Van de dertig schrijvers, denkers, journalisten en anderen die de jaarlijkse Huizingalezing hebben gehouden, was, geloof ik, Wendy Doniger, aan wie op 14 december jl. die eer te beurt viel, de enige die uitvoerig inging op het werk van de naamgever, de historicus J. Huizinga.
Het was vooral zijn boek Homo Ludens: proeve eener bepaling van het spel-element der cultuur, dat in 1938 verscheen, waaruit zij citeerde. Dat lag ook wel voor de hand, want haar thema was: ‘Holocaust, terreur en galgenhumor’. Mogen we grappen maken over de rampen die ons of liever: anderen overkomen?
Als ik haar goed begrepen heb wat niet gemakkelijk was: zelfs met haar geschreven tekst, zoals die daags daarna in de krant stond, had ik moeite moeten we kunnen lachen om onze eigen tragedies. Anders hebben de anderen zij die onze ondergang beramen gewonnen. Of de doodserieuze Huizinga het daarmee en met het gebruik dat ze van hem maakte eens zou zijn geweest, is een andere vraag.
Doniger sprak in het Engels en citeerde Huizinga uit een Engelse vertaling. De lezers van onze krant kregen een Nederlandse vertaling van haar lezing voorgezet. Het is in de vertaler (of vertaalster) te prijzen dat in die vertaling de citaten uit Huizinga's werk meestal direct ontleend waren aan de oorspronkelijke, dus Nederlandse tekst. Maar toch klopte het niet helemaal.
Mijn argwaan werd gewekt toen ik de volgende passage uit Homo Ludens aldus geciteerd zag: ‘De oorlog met alles wat hem oproept of begeleidt, blijft altijd verstrikt in de demonische toverkluister van het spel. Zij kan zich daaruit enkel losmaken en verheffen door een ethos, dat de geldigheid van de vriend-vijandverhouding verwerpt en de aanspraken van het eigen volk niet als hoogste norm erkent.’
Waar slaat Zij op waarmee de tweede geciteerde zin begint? Op oorlog in de eerste zin, zou je zeggen. Maar Huizinga, wiens taal zeer zorgvuldig was, zou dat woord nooit het vrouwelijk geslacht gegeven hebben. Hij schreef dan ook: ‘De oorlog met alles wat hem oproept...’ Waarom dan plotseling dat vrouwelijke Zij? Daar moest iets niet kloppen. Ik haalde dus mijn eigen Homo Ludens uit de kast.
En wat bleek? Het hele citaat, waarvan ik zojuist de twee laatste zinnen citeerde, is een samenvoeging van enkele zinnen die verspreid te vinden zijn over twee bladzijden in het laatste hoofdstuk. De lacunes ertussen worden in de vertaling van Donigers tekst niet aangegeven met [...], zodat je de indruk krijgt dat het om één doorlopend citaat gaat. Maar dat is niet zo.
De laatste zin, die met Zij begint, blijkt in het boek voor te komen in een passage waarvan de aanvang luidt: ‘De staatkunde zit met al haar wortels vast in den primitieven bodem van in wedkamp gespeelde cultuur. Zij kan zich daaruit enkel losmaken enz.’ Zij slaat dus niet op oorlog, maar op staatkunde, wat nogal een verschil is. Kortom, de lezer van de Nederlandse vertaling van Donigers tekst wordt op het verkeerde been gezet.
En de toehoorder in de Leidse Pieterskerk? Die luisterde naar een Engels verhaal. De geciteerde zin uit Huizinga's boek die met Zij begint, luidt in vertaling aldus: ‘Only through an ethos that transcends the friend-foe relationship and recognizes a higher goal than the gratification of the self, the group or the nation will a political society pass beyond the “play” of war to true seriousness.’
Hier wordt het zelfstandig naamwoord (staatkunde) waarnaar in Huizinga's oorspronkelijke tekst verwezen wordt door Zij, in de zin zelf opgenomen (political society) en kan een misverstand niet ontstaan. (Of de vertaling bevredigend is, laat ik hier in het midden.)
Met dat citaat, dat bestaat uit verspreide, niet aaneengesloten zinnen, is nog iets anders aan de hand. Er komt één zin in voor die ik in Huizinga's oorspronkelijke tekst niet hebben kunnen vinden, althans niet op de twee bladzijden waarop de andere geciteerde zinnen zullen voorkomen. Die zin luidt: ‘Want eerst door deze jammerlijke vriend-vijand-verhouding te overwinnen verwerft de mensheid aanspraak op volledige erkenning van haar waardigheid.’ Het is wel typisch huizingiaans, maar het staat er niet.
Dit alles staat (of staat niet) in een paar bladzijden waar Huizinga het heeft over ‘de wedkampfactor in den modernen oorlog’, spreekt over het ‘schijnbaar verlies van het spel-element’ in die oorlog en zich afvraagt of oorlog nog wel een spel genoemd kan worden, nu ‘vormen van fatsoen als de oorlogsverklaring zijn opgegeven.’
Hij doet dit in een kritiek op de bekende brochure van Carl Schmitt (door Doniger in het notenapparaat bij haar lezing Schmidt genoemd) Der Begriff des Politischen (1927), die betoogt dat de werkelijk politieke onderscheiding die tussen vriend en vijand is zeker wanneer het om collectiviteiten, zoals staten, gaat.
Huizinga vindt dit een ‘onmenschelijke hersenschim’ en zegt dat, voorzover zij ‘een glimp van juistheid’ inhoudt, de conclusie moet zijn dat niet de oorlog de Ernstfall is, maar de vrede. Doniger noemt dit ‘de belangrijkste politieke uitspraak in Homo Ludens’, maar het is de vraag of Huizinga's zo geclausuleerde conclusie (‘Voorzoover er aan Schmitt's onmenschelijke hersenschim een glimp van juistheid is...’) als zodanig mag gelden.
En het is de vraag of Doniger, in afwijking van Huizinga's oorspronkelijke tekst, de geclausuleerde conclusie had mogen gebruiken als aanhef van het bewuste citaat. Is het daarom dat zij, in een poging om (in eigen woorden?) er een verklaring van te geven, die aanhef laat volgen door die zin (‘Want eerst door die jammerlijke vriend-vijandverhouding te overwinnen....’) die niet te vinden is in de oorspronkelijke tekst?
Het is mooi dat Huizinga eindelijk eens uitvoerig aan het woord komt in een naar hem genoemde lezing, maar zou hij zichzelf er, bijna 57 jaar na zijn dood, in herkennen?
NRC Handelsblad van 20-12-2001, pagina 9