Heilig of schijnheilig?
‘Nederland minst chauvinistisch’. Deze kop boven een bericht in een krant trok een paar weken geleden mijn aandacht te meer omdat ik zojuist het boekje van Steven De Foer Onder Hollanders: een Vlaming ontdekt Nederland had gelezen, waarin o.a. staat: ‘Nederlanders maken zichzelf wijs dat ze niet chauvinistisch zijn, maar vinden zichzelf en hun land ondertussen wel op vrijwel ieder gebied superieur [...]. Nederland plaatst zichzelf aan de top voor het heden en de toekomst.’
Wie heeft gelijk: de Vlaming die drie jaar als correspondent in Nederland heeft gewerkt of de socioloog die gepromoveerd is op een dissertatie die aanleiding gaf tot de krantenkop waarmee dit artikel begon? Die vraag was reden voor mij om die dissertatie in Nijmegen, waar de schrijver was gepromoveerd, op te vragen. Hoewel het proefschrift in het Engels geschreven is, geef ik de Nederlandse titel, die de schrijver op de titelpagina erbij vermeldt: Nationalistische attitudes en etnisch exclusionisme in een landenvergelijkend perspectief: een empirische studie van attitudes jegens het land en etnische immigranten in 22 landen. Schrijver: Marcel Coenders.
De titel maakt duidelijk dat het nationalisme in die 22 landen allemaal, behalve Japan, westerse landen hier bestudeerd is in zijn relatie tot etnische minderheden, dus niet tot bijvoorbeeld buurlanden. Dat is een aanzienlijke beperking en ook een verschil met het Nederlandse chauvinisme dat De Foer heeft waargenomen, want dat uitte zich tegenover andere landen: ‘racistische Duitsers, domme Belgen en oerconservatieve Fransen’ (die laatsten worden door de Nederlanders ook arrogant en chauvinistisch genoemd).
Welnu, het is dan op grond van de ‘attitudes tegenover etnische minderheden en nieuwkomers’ in Nederland dat Coenders tot de slotsom is gekomen: ‘Nederlanders zijn, gemiddeld genomen, het minst chauvinistisch, gevolgd door West- en Oost-Duitsers.’ Die twee landen zijn ‘overigens de enige landen waar, gemiddeld genomen, de in de enquêtevragen verwoorde superioriteitsgevoelens en onvoorwaardelijke vaderlandstrouw geen instemming onder de bevolking vinden’.
Nogal verrassend, moet ik zeggen. Vooral van de ‘attitudes’ (tegenover etnische minderheden en nieuwkomers, welteverstaan) in Oost-Duitsland hadden we een ander beeld. Heeft de angst voor politiek incorrect gehouden te worden een rol gespeeld bij de antwoorden op die vragen? Geen socioloog zijnde, kan ik de methoden waarlangs Coenders tot zijn bevindingen is gekomen, niet beoordelen. (Dit artikel is dan ook geen recensie.)
Minder verrassend is de bevinding dat in Oost-Europa en de traditionele immigratielanden (Australië, Amerika?) ‘chauvinisme relatief sterk aanwezig’ is, met de Bulgaren aan de top (dit is weer wèl verrassend). Maar dat Oost-Europese chauvinisme hoeft niet overeen te stemmen ‘met het internationale prestige en de invloed van het land op economisch en politiek terrein’.
Dat laatste is weer niet verrassend. Chauvinisme is immers vaak een compensatie voor minderwaardigheidsgevoelens. Bovendien: als het landen economisch minder goed gaat en dat is het geval in veel Oost-Europese landen dan is het gebruik etnische minderheden én nieuwkomers er de schuld van te geven.
Ondertussen is Coenders maar het is de niet-socioloog die dit zegt niet altijd duidelijk en overtuigend in de definitie van de begrippen die hij hanteert. Hij begint te zeggen: ‘Positieve attitudes tegenover het eigen land en de nationale groep worden in deze situatie aangeduid als nationalistische attitudes.’ Iemand die van zijn eigen land houdt dat is toch een positieve attitude? is dus nationalist? (Overigens hoeft iemand die een positieve attitude tegenover zijn eigen land heeft, die niet altijd te hebben tegenover de nationale groep.)
Maar Coenders heeft het in zijn dissertatie ook over chauvinisme, volgens hem te onderscheiden van nationalisme. Immers: ‘In het bijzonder wordt er een theoretisch onderscheid gemaakt tussen chauvinistische en patriottistische’ (is dit iets anders dan patriottische?) ‘nationalistische attitudes.’ Maar wat is chauvinisme dan? Het wordt omschreven als ‘de zienswijze dat de eigen nationale groep en het eigen land uniek en superieur zijn’.
Akkoord. En patriottisme? Dat ‘verwijst naar de mate van trots op en liefde voor de eigen nationale groep en het eigen land, en kenmerkt zich door een voorwaardelijke en kritisch positieve houding’. Dus om in politiek-correcte termen te blijven: patriottisme is nog net geoorloofd, nationalisme is al bedenkelijk (maar waarom dan spreken van ‘patriottistische nationalistische attitudes’ de twee begrippen op één hoop gooiend?), chauvinisme is helemaal uit den boze.
Het is voor Nederlanders die al vinden dat hun land nr. 1 is op het gebied van mensenrechten, ontwikkelingshulp en internationaal recht, natuurlijk heerlijk te horen dat het ook 't minst chauvinistisch van alle landen is. Dit streelt ons chauvinisme.
Want Nederlanders zijn heus niet minder chauvinistisch dan andere volken. Alleen neemt ons chauvinisme andere gestalten aan. Bijvoorbeeld: de schijngestalte van het antichauvinisme. Geen wonder dus dat het buitenland Nederlanders vaak een schijnheilig volkje vindt.
NRC Handelsblad van 13-12-2001, pagina 9