Maar wat is liberalisme?
Wie weten wil wat conservatisme precies is, moet het artikel ‘Conservatisme versus liberalisme’ lezen in het tijdschrift Liberaal reveil (april 2001). Het is van de hand van F.R. Ankersmit, hoogleraar intellectuele en theoretische geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. (Ik kreeg dit nummer van LR pas onlangs toevallig in handen.)
Ankersmit behandelt niet het traditionalistische conservatisme, want dat is niet interessant. De geneigdheid tot gewoonte en traditievorming is immers alle mensen aangeboren; ‘zonder gewoontes en tradities zou ons leven een volstrekt onbeheersbare en onvoorspelbare chaos zijn.’
Nee, niet dit instinctieve conservatisme is interessant, maar conservatisme als bewustwording van tradities. Die bewustwording ontstaat pas wanneer die tradities door een revolutie bedreigd of vernield zijn. Het conservatisme als geestesstroming is dus postrevolutionair, kan niet zonder de voorgaande revolutie gedacht worden.
Maar dat betekent niet dat de conservatief terug wil naar de prerevolutionaire orde, want dat verleden is voorgoed voorbij. ‘Conservatieven waren daarom zelfs bereid de (Franse) Revolutie te accepteren (nadat die eenmaal had plaatsgevonden) als een weliswaar te betreuren, en zeker nooit te herhalen, maar toch onontkoombaar historisch gegeven.’
‘Uit die bereidheid het historisch gegroeide te accepteren blijkt tevens dat de conservatief ook geenszins a priori gekant is tegen verandering.’ Hij acht politieke en sociale verandering zelfs wenselijk en noodzakelijk, maar alleen voorzover zij ‘helpt het waardevolle van wat in het verleden en het heden tot stand kwam voor verval te behoeden en, waar mogelijk, te verbeteren’.
Edmund Burke (1729-1797), de Anglo-Ierse denker naar wie de neoconservatieven in Nederland hun stichting hebben genoemd, veroordeelde dan ook niet verandering als zodanig, naar het veranderen om zichzelfs wille. Volgens Ankersmit is dr. A.A.M. Kinneging, een van de voormannen van de Edmund Burke Stichting, echter eerder reactionair dan conservatief, omdat hij, het heden met zijn postmoderne zelfzucht verwerpend, terug wil naar het moreel besef van vroeger.
Ik citeer Ankersmit met te meer instemming omdat ikzelf ook altijd beweerd heb wat hij schrijft, sinds ik ruim vijf jaar geleden begonnen ben zo nu en dan over conservatisme te schrijven. Of hij zichzelf ook conservatief noemt, weet ik niet, maar hij uit wel zijn ‘diep respect voor het conservatisme’ en is ervan overtuigd dat het ‘ons in het verleden voor vele politieke rampen heeft behoed’.
Maar nu de andere tweeling: het liberalisme. Zijn artikel luidt immers ‘Conservatisme versus liberalisme’? Welnu, over liberalisme bestaan volgens Ankersmit ook veel misverstanden. De negentiende-eeuwse liberalen, ‘met wie de zegetocht van het liberalisme in feite begon’, waren misschien wel erfgenamen van de achttiende-eeuwse Verlichting, maar moesten niets hebben van het ‘apriorisme en de systeemzucht van de radicale Franse Verlichting’, zoals die zich in de Franse Revolutie hadden gemanifesteerd.
Trouwens, dat de Verlichtingsfilosofen geloofden in de goedheid van de mens, is volgens Ankersmit, in zijn algemeenheid, ook niet juist. Hun oordeel over de menselijke natuur was, enkele uitzonderingen daargelaten, ‘doorgaans negatief’. ‘Als je de mensen aan zichzelf overlaat, gaan ze elkaar doodslaan dat is de gedachte.’ Het is dus ‘pertinent onjuist’ het liberalisme, wat dat betreft, tegenover het conservatisme te stellen.
Dit misverstand corrigerende, doet Ankersmit mij de grote eer aan mij invloed toe te schrijven. Ik heb immers steeds beweerd wat hij ‘pertinent onjuist’ noemt, en ‘wanneer je zoiets steeds maar in de krant leest, ga je dat natuurlijk ook geloven’. Vandaar dat Ankersmit deze correctie nodig vond.
Ik zal niet ontkennen dat ik vaak over de optimistische mensbeschouwing van de Verlichtingsfilosofen, en dus van hun liberale erfgenamen, heb geschreven. Deze opvatting (die Ankersmit dus bestrijdt) heb ik het pregnantst geformuleerd gezien door de historicus H.T. Colenbrander: ‘Het liberalisme is in wezen optimistisch. Het gelooft (hierin niet verscheiden van de 18de eeuw) in de “perfectibilité de l'homme” (= vervolmaakbaarheid van de mens), al verwacht het geen zo snelle en algehele omkeer als de (Verlichtings)filosofen deden.’
Maar ik geef graag toe: Colenbrander was niet de grootste van de Nederlandse historici. Misschien kan hem een zekere oppervlakkigheid verweten worden (eens is hij zelfs op plagiaat betrapt geweest). En we mogen aannemen dat ook de historische wetenschap sinds zijn dood in 1945 vorderingen heeft gemaakt, waarvan Ankersmit als één bewijs mag gelden. En tenslotte: iemand is nooit te oud om te leren (of is dit geloof een restant van een Verlichtingsoptimisme dat, althans volgens Ankersmit, nauwelijks bestaan heeft?)
Hoe dit ook zij van Ankersmit kunnen we dus leren wat het conservatisme is en wat het liberalisme niet is. Maar wat is het liberalisme dan wél? En waarin onderscheidt het zich van het conservatisme? Dat antwoord vinden we niet in Ankersmits artikel, en dat is toch wel een gebrek in een tijdschrift dat zich liberaal noemt, en in een artikel dat ‘Conservatisme versus liberalisme’ getiteld is.
Of moeten we dat antwoord vinden in Ankersmits conclusie dat ‘wij sinds “1989” de instorting van het communisme allemaal conservatief geworden zijn’? Een merkwaardige conclusie overigens, want eerder had hij betoogd dat het conservatisme zijn reden van bestaan vond in zijn verzet tegen de Revolutie en die behoort nu, na 1989, volgens hem ‘even definitief tot het verleden als het feodalisme’.
NRC Handelsblad van 29-11-2001, pagina 9