Europa en de buitenwereld
In mei van dit jaar hield minister Van Aartsen een toespraak voor de Georgetown Universiteit in Washington. Daarin stelde hij zo bracht hij de Tweede Kamer vorige week in herinnering ‘dat de Europese Unie, door een actievere rol te spelen op het gebied van het buitenlands beleid, een belangrijker partner voor de Verenigde Staten kan worden. Dat gebeurt nu ook al.’ (De betekenis van dat ook is niet helemaal duidelijk.) ‘De EU en de VS versterken elkaar steeds meer in volwassen partnerschap.’
De feiten weerspreken hem. Na de aanslagen van 11 september richtte de Amerikaanse regering zich niet tot de EU als zodanig, maar tot de afzonderlijke regeringsleiders. En de huidige top van de EU, voorzitter Verhofstadt en Commissievoorzitter Prodi, bracht pas op 27 september een bezoek aan president Bush geruime tijd nadat Blair en Chirac waren geweest.
Bush moet toen een merkwaardige indruk van Europese eenheid hebben gekregen, want volgens ‘eensluidende indiscreties’ (zo weet de Brusselse Standaard te melden) zouden Verhofstadt en Prodi elkaar ‘gecorrigeerd en tegengesproken’ hebben in aanwezigheid van de president. Later zijn beide voorzitters van ‘Europa’ elkaar nog eens in de haren gevlogen: Prodi vindt dat de in Frans en Nederlands breedsprakige Verhofstadt hem op persconferenties nauwelijks aan het woord laat komen en dreigt daarom weg te blijven bij de Europese top in Laken in december.
Le Monde van 5 oktober maakt melding van een ander Europees bezoek aan Washington: dat van Louis Michel, de minister van Buitenlandse Zaken van België (dat op het ogenblik voorzitter is van de EU), geflankeerd door Javier Solana, de hoge vertegenwoordiger van de EU voor Buitenlandse Zaken, en Chris Patten, de Europese commissaris voor (eveneens) Buitenlandse Zaken. (Deze triplicatie is op zichzelf al voor de buitenwereld om dol van te worden.)
Welnu, Michel deed, als voorzitter, het woord, en op de exuberante wijze die wij van hem gewend zijn. Solana en Patten stonden er, volgens Le Monde, zwijgend en een beetje gegeneerd bij. Het blad knoopt daar de vraag aan vast of de buitenwereld wel een duidelijke indruk kan krijgen van het Europese beleid, wanneer zij elk halfjaar te maken heeft met een andere politicus die de EU vertegenwoordigt. Ieder doet dit immers op zijn eigen wijze en is geneigd, al dan niet bewust, de prioriteiten van zijn eigen land te volgen.
Daarbij komt dat Michel er telkens in slaagt zijn Europese collega's te ergeren. Zo gaf hij laatst op een praatprogramma op de Waalse televisie Blair een zes (omdat hij ‘te oorlogszuchtig’ was) en Berlusconi een nul (omdat hij de westerse beschaving superieur aan de islam had genoemd). En op de bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken op 17 oktober laadde hij zware kritiek van zijn collega's op zich, omdat hij verzuimd had hun een ontwerp-rapport voor te leggen dat had moeten dienen als hun inbreng op de EU-top te Gent (waar zij, tot hun boosheid, niet bij mochten zijn).
Dit alles gebeurde in de paar weken, dagen, ja zelfs uren voordat Van Aartsen zijn gloeiend getuigenis gaf van de buitenlandse politiek van de EU. Daarna kwam Gent. Daar zouden de regeringsleiders van de EU bijeenkomen, maar tot ieders verrassing lieten Blair, Chirac en Schröder die bijeenkomst voorafgaan door een onderonsje à trois. Grote verontwaardiging bij de anderen natuurlijk: Verhofstadt was ‘ontstemd’, Kok vond het ‘ongepast’, Benschop sprak van een ‘verkeerd signaal’, Prodi toonde zich ‘ontgoocheld’, en Berlusconi was helemaal razend omdat hij niet was uitgenodigd.
Des te merkwaardiger was het dus dat de gebruuskeerde regeringsleiders even later genoegen namen met de verklaring die de ‘Grote Drie’ gaven van hun apartje: het was alleen maar ‘technisch overleg’ geweest over mogelijke deelneming aan de militaire actie in Afghanistan, en dat is iets wat niets te maken heeft met de EU en haar buitenlands beleid, zoals Chirac met nadruk naar voren bracht.
Formeel gesproken is dat juist. Maar intussen werd de Europese sfeer, die, getuige de gegeven voorbeelden, al slecht was, er nog meer door bedorven. Voor de Gentenaar Verhofstadt was het helemaal een affront, want hij had gehoopt juist in zijn eigen stad triomfen te zullen behalen. Het incident deed denken aan de woorden die de Franse gezant bij de vrede van Rijswijk (1697) de Nederlanders toevoegde: ‘Bij u, over u, maar zonder u.’
Maar het incident belichtte nog iets wezenlijkers: een buitenlands beleid dat niet beschikt over de ultima ratio van zijn geloofwaardigheid, ja daar niet eens over mag praten, is geen buitenlands beleid. De EU mag nog zoveel missies naar de crisisgebieden van de wereld sturen volgende maand weer naar het Midden-Oosten, als er geen macht achter zit, maken die op de betrokken landen geen enkele indruk.
Maar werkt de EU dan niet aan een snelle interventiemacht van 60.000 man, die in 2003 klaar moet zijn (dat wil zeggen: vanaf 2003 binnen drie maanden in crises moet kunnen interveniëren)? Inderdaad, daar is enkele jaren geleden toe besloten. Maar wie ooit geloofd heeft dat dit doel binnen de afgesproken termijn gehaald zou worden, moet intussen door een rapport van het International Institute for Strategic Studies uit de droom geholpen zijn. Alleen al de algemene weerzin meer aan defensie uit te geven logenstraft die illusie.
Hoe is het, gezien deze feiten, dan mogelijk dat Van Aartsen zich steeds zo optimistisch over de invloed van ‘Europa’ uitlaat? Er zijn twee verklaringen: òf hij gelooft het zelf niet, maar zegt het maar om de burger moed in te spreken (maar dan onderschat hij de intelligentie van die burger toch) òf hij gelooft het zelf wèl. Het laatste is misschien nog erger dan het eerste.