Grootspraak voor de val?
Volgens de opiniepeilingen kan de Europese gedachte op steeds minder bijval bij de Europese bevolking rekenen. Haar loyaliteit gaat nog steeds uit naar de nationale staten. Onlangs heeft zelfs Ierland, dat als geen ander land geprofiteerd heeft van het lidmaatschap van de Europese Unie, zich bij referendum tegen het verdrag van Nice uitgesproken.
Een en ander heeft natuurlijk de regenten van Europa aan het denken gezet. Wat kunnen zij doen om ‘Europa’ weer dichter bij de burger te brengen? De Belgische regering, op het ogenblik voorzitter van de EU, heeft bedacht de ministers van Buitenlandse Zaken bijeen te laten komen om in het openbaar daarover te debatteren. Dit debat heeft twee weken geleden in Brussel plaatsgevonden.
Nu, ‘debat’ was een groot woord voor deze gebeurtenis. De dames en heren hielden ieder een verhaal van vijf minuten, en daarmee was de zaak afgelopen. Van een gedachtewisseling was dus geen sprake, en dat is ook begrijpelijk: als de ministers elkaar openlijk zouden hebben tegengesproken, zou het effect nòg nadeliger zijn geweest voor de Europese gedachte.
De Nederlandse pers heeft dan ook niet over dit ‘debat’ bericht met uitzondering van (voorzover ik heb kunnen nagaan) het Algemeen Dagblad en het Nederlands Dagblad. Als de Belgische voorzitter gehoopt heeft dat zijn ideetje publiciteit zou krijgen, dan is hij daar, in elk geval wat Nederland betreft, nauwelijks in geslaagd. Op zichzelf een bewijs dat zijn bezorgdheid gegrond was.
Zoals gebruikelijk in de politiek, betoogden enkele ministers dat de voorlichting over Europa beter moest worden o.a. via onderwijs. Zelden vragen bewindslieden zich af of het gebrek aan belangstelling of, nog erger, de tegenstand zijn oorzaak niet mede vindt in het beleid dat zij voeren of in het project in dit geval: het Europese project dat zij verdedigen.
Daar kunnen wij in Nederland over meepraten. Tijdens de Indonesische kwestie, die van 1945 tot 1950 woedde (met uitlopers tot 1962), werd de tegenstand die het Nederlandse beleid in de wereld ontmoette, nooit toegeschreven aan dat beleid zelf, maar altijd aan de voorlichting, die er blijkbaar niet in geslaagd was die wereld van de wijsheid van dat beleid te overtuigen.
Door betere voorlichting zal dan ook de huidige Europese malaise niet overwonnen kunnen worden. De Belgische minister van Buitenlandse Zaken, Louis Michel, zag dat wel in. ‘Dat lossen we met een marketingcampagne niet op’, zei hij volgens het AD. Inderdaad, de oorzaak ligt te diep dan dat zij met cosmetische middelen verholpen kan worden.
Toch is het de vraag of er niet ook aan de oppervlakte iets gedaan kan worden. Waarom moet iedere Europese conferentie geëindigd worden met de uitspraak dat zij historisch was of althans dat er grote vorderingen zijn gemaakt? Werkt die grootspraak op den duur niet contraproductief zeker wanneer de feiten haar spoedig logenstraffen?
Zo lanceerde de Europese top in Lissabon in maart 2000 een manifest van vijfduizend woorden voor een ‘radicale hervorming van de Europese economie’, die de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld zou worden en bovendien tegen 2010 twintig miljoen nieuwe banen zou scheppen. Een jaar later verwerpt het Europese Parlement een voorstel van eurocommissaris Bolkestein dat beoogde grensoverschrijdende overnames van bedrijven te vergemakkelijken een voorwaarde voor zo'n economie.
Natuurlijk, voor zo'n echec zijn altijd verklaringen te vinden. Duitsland en Frankrijk staan voor verkiezingen, en de politici in die landen, of ze nu tot de regering of tot de oppositie behoren, hebben er geen belang bij beschermde groepen, zoals vakbonden en andere conservatieve belangen, tegen zich in het harnas te jagen. Maar zo is er altijd wat, en intussen blijft er van de beloofde dynamiek weinig over.
Ook heeft de mogelijkheid van een mondiale recessie de verwachtingen wat gedempt. Ook hier is de Europese Commissie dit jaar begonnen met grootspraak: het eurogebied zou niet gevoelig zijn voor ontwikkelingen in de Verenigde Staten. Nu zingt Pedro Solbes, de eurocommissaris voor economische en monetaire zaken, in een interview met het Financieele Dagblad een ander liedje. Voorzag de Commissie drie maanden geleden nog een economische groei van 2,8 %, nu zegt hij: ‘Wij zullen deze raming moeten aanpassen.’
Een recessie zou het overigens sommige landen moeilijk maken te blijven voldoen aan de voorwaarden van de Economische en Monetaire Unie. Kort geleden bracht de nieuwe Italiaanse minister van Financiën zijn collega's aan het schrikken door te verklaren dat het tekort op zijn begroting wel eens 2,6 % van het bruto nationaal product zou kunnen worden terwijl het Europese streefcijfer 0,8 % is. Daar zijn weliswaar geruststellende geluiden op gevolgd, maar minister Zalms bedenkingen tegen een Italiaans lidmaatschap van de EMU, die een paar jaar geleden de woede der Italianen wekten, lijken niet ongegrond. Mochten zij bewaarheid worden, zullen er dan maatregelen tegen Italië genomen worden? Of zullen er andere landen gevonden worden die vinden dat zo'n belangrijk land om politieke redenen gespaard moet worden? Zo ja, wat blijft er dan over van een harde euro?
Spectaculairder nog is de grootspraak waartoe de EU zich op militair gebied heeft laten verleiden. De ‘snelle reactiestrijdmacht’ van 30.000 man waarover de EU, volgens eigen zeggen in 2003, zal beschikken, is op zichzelf al een grote mogendheid die zij beweert te zijn, niet waardig, maar de grootspraak wordt volmaakt wanneer men weet dat slechts de helft van de overeengekomen projecten en dan nog de gemakkelijkste voltooid is, zoals NAVO-secretaris-generaal Robertson onlangs signaleerde. Ondertussen gaan vele militaire begrotingen omlaag.
Dit heeft direct gevolg voor het buitenlands beleid van de EU, want de invloed van zo'n beleid is beperkt als er geen militaire macht achter staat. Minister Van Aartsens bewering dat Europa ‘steeds meer een global player’ is, behoort dus eveneens tot de categorie grootspraak doorzichtige grootspraak bovendien. Als de Europese politici nu eens zouden beginnen dáármee op te houden.
Zoals een uitspraak luidt die aan Abraham Lincoln wordt toegeschreven: ‘Je kunt sommige mensen altijd voor de gek houden en alle mensen soms; maar je kunt niet alle mensen altijd voor de gek houden.’
NRC Handelsblad van 02-08-2001, pagina 7