Tweeërlei levenseinde
Vroeger bestond er in de Nederlandse journalistiek een code die voorschreef dat er over zelfmoorden niet bericht werd. De ratio van die code was dat labiele mensen door zo'n bericht ertoe gebracht zouden kunnen worden het beschreven voorbeeld te volgen.
De tijden veranderen, en de codes met hen - ook die code, die trouwens altijd enigszins schijnheilig gevolgd werd, want over zelfmoorden van bekende buitenlandse personen kon natuurlijk niet gezwegen worden. Tegenwoordig, nu overlijdensannonces amper verbloemd zinspelen op de vrijwillige dood van de overledene, is zij vrijwel niet meer te handhaven.
Maar wat we verleden week beleefd hebben slaat alles. Aan de dood van Herman Brood, die zich van het dak van het Amsterdam Hilton wierp, werd buitensporig veel aandacht besteed. Waarschijnlijk heeft de rockmuzikant dat ook gewild, want anders had hij wel een andere plaats en wijze gekozen.
Maar ja, ‘hij hield van de media en had aandacht nodig’, zo lezen wij in Trouw, waarin hij ook ‘de held van iedereen’ wordt genoemd. Van iedereen? Ik moet bekennen dat Herman Brood voor mij slechts een klank uit een vervlogen tijdperk was, die ik vagelijk associeerde met rock, drugs en gedichten.
Was ik een uitzondering? Of was hier iemand aan het woord voor wie mensen die niet tot zijn wereldje behoren, niet meetellen, niet tot ‘iedereen’ behoren? Het is een versie van ‘ons soort mensen’. Maar was Herman Brood werkelijk zo uitzonderlijk? In de Volkskrant wordt hij een ‘soort nationale Pietje Bell’, een ‘man die voorbij zijn vijftigste nog een schelm was’ genoemd. ‘Onvolwassen’ volgens majoor Bosshardt van het Leger des Heils, die hem kende.
In onze krant werd hij ‘het prototype van “épater le bourgeois”’ genoemd. Nu, de burgerman die deze regels schrijft, heeft hij niet weten te epateren, maar misschien ben ik niet representatief voor de bourgeoisie. Ik vrees dat de enigen die werkelijk door hem geëpateerd werden, dat wereldje uitmaken dat de laatste dagen zo uitbundig zijn lof heeft gezongen; en dat valt liever dood dan dat het voor burgerlijk uitgemaakt wordt.
Maar was Herman Brood tenminste een groot kunstenaar? Als ik al die éloges lees, dan heb ik het gevoel dat hij, wat W.F. Hermans eens van zichzelf zei, ‘wereldberoemd in Nederland’ was: ‘de belangrijkste rockmuzikant van Nederland’ (NRC Handelsblad), de ‘enige echte rocker van Nederland’ (Volkskrant), de ‘enige echte popmuzikant die we hadden’ (de saxofonist Hans Dulfer in de Volkskrant). Of is Nederland de maat aller dingen?
Volgens de Frankfurter Allgemeine Zeitung echter, die een korte necrologie aan hem wijdde, was Brood ‘niet de beste en al helemaal niet de succesrijkste rockzanger’. Misschien moeten we hier van een verspild talent spreken. Zijn levenswijze wijst daarop.
Maar de FAZ zegt nog iets anders: ‘Het nihilisme die deze beroepstak vaak op zo'n kokette wijze tentoonspreidt, belichaamde hij met een ernst die droevig stemt.’ Op zo'n kokette wijze: het is een elegante manier om te zeggen dat Herman Brood, met al zijn verdiensten, een exhibitionist was - tot in zijn dood. Hoeveel tragischer en hoeveel waardiger was de dood die Hannelore Kohl, de vrouw van de ex-bondskanselier, precies een week vóór Herman Brood gekozen had! Zij maakte in het diepste isolement een eind aan een leven dat onverdraaglijk was geworden. Niet, zoals Herman Brood, omdat zij ‘er geen zin meer in had’, maar omdat haar het lijden, dat geen gevolg was van haar levenswijze, te erg was geworden.
Hannelore Kohl leed de laatste zeven jaar aan een steeds erger wordende lichtallergie, die haar tenslotte dwong in volkomen donkere kamers te wonen. Zelfs televisie kon zij niet verdragen, en slechts 's nachts waagde zij zich zo nu en dan buiten. ‘Ik verbrand van binnen’, had zij een vriendin toevertrouwd. Het isolement had ook wel andere oorzaken - zeker sinds haar man naar Berlijn, opnieuw hoofdstad geworden, was verhuisd. Na zijn nederlaag in 1998 heeft zij even gehoopt dat hij het politieke leven zou verlaten, maar hij kon het niet laten, en toen de affaire van de zwarte kassen van de CDU uitbrak, moest hij zich wel in het politieke strijdgewoel begeven. Die affaire moet haar overigens diep geraakt hebben.
Als echtgenote van een van de machtigste mannen van Europa heeft zij zich steeds op de achtergrond gehouden. Zij was, zoals bondspresident Rau (een politieke tegenstander van haar man) zei, ‘op soevereine wijze bescheiden’. En de vrouw van de huidige bondskanselier (ook tegenstander), die erover kan oordelen wat het betekent vrouw van een politicus te zijn, zei in tranen: ‘Zij was als een moeder voor mij.’
Wat een verschil in levenswijze en levenseinde tussen twee die het leven niet meer aankonden!
NRC Handelsblad van 19-07-2001, pagina 7