De terreur der gekwetsten
We hebben er weer een gekwetste minderheid bij, en anderen zijn er als de kippen bij haar te hulp te schieten. Wat is het geval? In de verenigde vergadering van de Staten-Generaal waar het wetsvoorstel tot verlening van toestemming voor het huwelijk tussen prins Willem-Alexander en Máxima Zorreguieta aan de orde was, sprak het Eerste-Kamerlid G. Holdijk namens de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP), en wat hij zei schoot enkele rooms-katholieke Kamerleden in het verkeerde keelgat.
Althans, de dag erna wist het dagblad Trouw te melden dat mevrouw P.J.L. Verbugt (VVD) ‘echt gegriefd’ was en even gedacht had op te staan (en de vergadering te verlaten, neem ik aan). M.J.M. Verhagen (CDA) verweet Holdijk te suggereren dat ‘wij geen volwaardige Nederlanders zijn’. Zijn fractiegenoot G.B.M. Leers: ‘Als ik dit had geroepen over moslims, had ik zo voor de rechter moeten verschijnen wegens discriminatie’, terwijl hun fractieleider J.G. de Hoop Scheffer zich er eveneens ‘zeer aan gestoord’ had.
Nu, dat was voldoende reden om na te gaan of Holdijk zich inderdaad aan antipaapse stoutigheden had bezondigd. Ik had weliswaar de verenigde vergadering op de televisie gevolgd en speciaal met aandacht geluisterd naar de sprekers van de ChristenUnie en de SGP (omdat verwacht kon worden dat Máxima's geloof juist deze partijen bijzonder hoog zat), maar mij was niets kwetsends opgevallen. Maar ik ben niet rooms-katholiek, dus toch maar even de tekst van Holdijks rede - en, meer in het bijzonder, de ‘kwetsende’ passages erin - erop nalezen.
Welke zouden die kunnen zijn geweest? Holdijk spreekt inderdaad van ‘een kerk die in het verleden de vrijheid van godsdienst en geweten ernstig had bedreigd’. Is dat dan niet zo? En, let wel, hij spreekt over ‘het verleden’ en gebruikt de voltooid verleden tijd. Bovendien laat hij erop volgen: ‘Duidelijk moge overigens zijn dat men een kerk of stroming niet altijd mag blijven herinneren aan haar verleden, vooral niet als zij zich daarvan heeft gedistantieerd.’
Ja, hij steekt zelfs de hand in eigen boezem: ‘Ook in de geschiedenis van het calvinisme zijn feiten op te halen die menige calvinist thans niet meer zou verdedigen.’ Niettemin: ‘het ontstaan van de Nederlandse staat is nu eenmaal verweven met de strijd tegen de Roomse kerk, zeker voor het bewustzijn van het volk, dat zich niet afvraagt of de Nederlanders in de Tachtigjarige Oorlog soms ook uit andere dan religieuze motieven hebben gehandeld.’
Hier kunnen misschien een paar kanttekeningen bij geplaatst worden. Is het wel waar dat voor ‘het bewustzijn van het volk’ het ontstaan van de Nederlandse staat verweven is met de strijd tegen de Roomse kerk? Als we de grote roomse minderheid ook tot het volk rekenen - en dat moet natuurlijk - dan is dit nooit zo geweest. Wat Holdijk hier zegt, geldt op z'n hoogst voor het niet-roomse deel - en dan ook nog in het verleden.
Immers, wat weet ‘het volk’ tegenwoordig van zijn geschiedenis? Als die kennis even groot is als die van zijn vertegenwoordigers in de Tweede Kamer - en die kennis is, blijkens een enquête van een paar jaar geleden, bedroevend gering - dan mogen we daar niet veel van verwachten. Holdijk spreekt dan ook even later wijselijk niet meer van het ‘bewustzijn van het volk’, maar van het ‘besef van het gereformeerd deel van het Nederlandse volk’.
Blijft dan nog de vraag of de Nederlanders in de Tachtigjarige Oorlog uitsluitend om godsdienstige redenen tegen Spanje zijn opgestaan. Holdijk beweert dat niet. Hij laat de mogelijkheid open dat er ook andere motieven in het spel zijn geweest. Hem gaat het kennelijk vooral om het besef van het volksdeel dat hij vertegenwoordigt, en dat besef hoeft niet volkomen conform de historische waarheid te zijn. Wat is die historische waarheid? ‘Men vindt dat de historici dat maar moeten uitzoeken.’
Tegen dit deel van Holdijks betoog kunnen zeker bezwaren aangevoerd worden, maar die zijn dan niet van morele, maar eerder van historische en sociologische aard. Iets kwetsends is er niet in te ontdekken - en wat het belangrijkste is: zijn overwegingen hebben de SGP er niet toe gebracht haar stem aan het wetsontwerp te onthouden. Minister-president Kok reageerde dan ook met ‘veel waardering’ op Holdijks woorden. Hij had kennelijk meer begrip voor de worsteling die aan het besluit van de SGP vooraf moet zijn gegaan.
De conclusie moet dan ook luiden dat de zich gekwetst voelende Kamerleden hebben zitten slapen en pas wakker zijn geschrokken door een paar woorden en uitdrukkingen in Holdijks betoog die zij pavloviaans associeerden met het beeld dat ze van de SGP hadden. De context waaruit die klanken hen bereikten, rechtvaardigde die gekwetstheid echter allerminst. Het enige excuus dat ze hebben, is dat het in de Ridderzaal erg warm was.
Maar toch sprak Trouw, dat eens het dagblad van de gereformeerden was, weer een dag later van de ‘antipaapse oprispingen van de SGP-senator Holdijk’. Er hoeft zich maar iemand gekwetst te voelen - terecht of ten onrechte - of de hulpverleners schieten al toe. Op die manier wordt elk debat gesmoord in een saus van lief-zijn-voor-elkaar. In dit geval was het zelfs politiek incorrect te herinneren aan een pijnlijk verleden.
Het incident in de verenigde vergadering is een microversie van wat er zich ongeveer dertien jaar geleden in de Duitse Bondsdag afspeelde. In een rede ter herdenking van de Kristallnacht, de antisemitische uitbarsting van 9 november 1938, citeerde voorzitter Philipp Jenninger nogal wat teksten uit de nationaal-socialistische literatuur. Als afschrikwekkend voorbeeld, maar vele leden hadden niet goed geluisterd, dachten dat hij uiting gaf aan zijn eigen mening en liepen verontwaardigd weg.
Pas later, toen o.a. Simon Wiesenthal het voor Jenninger had opgenomen, drong de juiste toedracht tot de meesten door. Maar toen was het te laat, want Jenninger had al moeten aftreden - als gevolg van de terreur der gekwetsten, kunnen we wel zeggen. In Nederland gaat alles wat minder dramatisch. Holdijk zal dus wel blijven zitten.
NRC Handelsblad van 12-07-2001, pagina 7