Was dat conservatisme wel conservatief?
In naam van het volmaakte. Zo luidt de titel van het boek van Ronald van Raak dat dit jaar is verschenen en waaraan Peter de Bruijn in de krant van 30 maart een bespreking heeft gewijd. De ondertitel luidt: Conservatisme in Nederland in de negentiende eeuw: van Gerrit Jan Mulder tot Jan Heemskerk Azn. Een historisch werk dus, dat bovendien over een korte periode in onze geschiedenis gaat: 1848-1868, want langer is het conservatisme als politieke beweging niet van betekenis geweest in ons land.
Maar het was wel een merkwaardig soort conservatisme. Die merkwaardigheid blijkt al uit titel en ondertitel: een conservatisme dat spreekt in naam van het volmaakte. En dat terwijl het conservatisme meestal wordt beschouwd als een politieke filosofie die zich bewust is, en ook uitgaat, van de onvolmaaktheid van de mens; in christelijke termen: de zondigheid, in seculiere termen: het menselijk tekort.
Hoe zit dat? Was het Nederlandse conservatisme inderdaad een buitenbeentje? Ja, was het eigenlijk wel conservatief? Wie kennismaakt met de gedachten van de Utrechtse chemicus G.J. Mulder, aan wie ongeveer de helft van Van Raaks boek wordt gewijd en wiens portret ook op de voorkant ervan prijkt, moet welhaast tot die conclusie komen.
Immers, Mulders politiek was, zo schrijft Van Raak, ‘gebaseerd op een humanistische levensbeschouwing, die zich kenmerkte door een streven naar morele volmaaktheid’. Mulders mensbeeld was optimistisch en perfectionistisch. Allemaal kenmerken die niet onmiddellijk geassocieerd worden met conservatisme. Van Raak zegt dan ook dat Mulders conservatisme zich onderscheidt van dat van Edmund Burke, de vader van het conservatisme, die de nadruk legde op de natuurlijke onvolmaaktheid van de mens.
De lezer komt tot de conclusie dat Mulder in feite een liberaal was, die alleen vond dat Thorbecke te hard van stapel liep, in één woord: te radicaal was. Hij kon instemmen met Thorbeckes grondwet van 1848, maar hij hield er een andere interpretatie op na, met name van art. 53, waarin stond dat de koning onschendbaar was en de ministers verantwoordelijk waren.
Voor Mulder c.s. bevestigde 's konings onschendbaarheid juist de onafhankelijkheid van de koning als hoofd van de regering, die volgens art. 73 ministers naar welgevallen kon benoemen. Een belangrijk punt van onderscheid tot Thorbeckes liberalen. Inderdaad, maar dat maakt iemand nog niet tot conservatief, eerder tot monarchist.
Maar is monarchisme dan niet een soort conservatisme? In de praktijk misschien wel, maar we hebben het hier niet over conservatisme als politieke houding, maar als politieke leer. In de analyses wordt over 't algemeen onvoldoende rekening gehouden met dit onderscheid, zegt Van Raak zelf ook.
Welnu, als leer zegt het conservatisme niets over de plaats van de koning in het bestel. In republikeinse landen is het dan ook niet royalistisch. Als leer geeft het conservatisme aan de godsdienst ook geen centrale plaats in zijn filosofie. Voor Mulder stond godsdienst in dienst van de morele ontwikkeling van het volk. Dat zal bij Thorbecke, die een gelovig lutheraan was, niet anders geweest zijn. Die onderschikking van de godsdienst aan iets anders dan God was de antirevolutionairen daarentegen natuurlijk een gruwel.
Om die reden is het nooit tot een eenheid tussen conservatieven en antirevolutionairen kunnen komen. Maar waarom heeft Mulder dan toch korte tijd zo'n grote rol kunnen spelen? Het ‘grootprotestantse’ verzet tegen de herinvoering van de rooms-katholieke bisschoppelijke hiërarchie, uitvloeisel van de liberale grondwet, gaf hem de kans even aan het hoofd van een volksbeweging te staan.
Maar die zogenaamde aprilbeweging van 1853 was een gelegenheidscoalitie, die dan ook spoedig uiteenviel. Het gematigde kabinet dat daarna aantrad (de plaats van het eerste kabinet-Thorbecke innemend), was geen lang leven beschoren. Het viel als gevolg van de machinaties van, onder anderen, Mulder, die nu zijn hoop stelde in het kabinet van de ethisch-irenische Van der Brugghen. Toen dit na nog geen twee jaar viel, gaf hij verder de brui aan de politiek.
Mulder was dan ook te polemisch, in de praktijk te weinig irenisch om een succesrijk politicus te zijn. Heemskerk, de man die de tweede helft van Van Raaks boek beheerst, was dat wel. Anders dan Mulder, die liever via netwerken had gewerkt, nam hij het initiatief tot een conservatieve partij, die via het parlement opereerde, en was hij meermalen minister - ook lang nadat de conservatieven als politieke partij hadden uitgediend. Een soepele man.
Ook hij was dus meer een conservatief in houding dan in leer, en zo komen we tot de conclusie dat, ook in de periode die Van Raak bestrijkt, Nederland geen echte conservatieven heeft gekend. Ook Multatuli, die tot hen gerekend wordt (ongetwijfeld tot verrassing van vele hedendaagse progressieven), was dat niet. Zijn voorstellen strekten niet verder dan dat ‘de koning de kamers wegjaagt en de lamme grondwet verandert’. Dat heeft niets met conservatisme als leer te maken.
Dit is wel een droevig facit van het Nederlandse conservatisme. Het blijft in feite bij een antithorbeckianisme, dat zich, in zijn meer verheven momenten, hult in de mantel van zedenmeester (en paladijn van de allesbehalve zedelijke koning Willem III). Als het opflakkerend conservatisme van vandaag, dat gedeeltelijk een antidijkstallianisme is, zich zou spiegelen aan zijn negentiende-eeuwse voorganger, dan is het einde voorstelbaar.
Beide conservatismes, het negentiende-eeuwse en het huidige, komen uit het liberalisme voort. En inderdaad: niemand - ook niet degeen die gelooft in het menselijk tekort - kan zich helemaal losmaken van die erfenis. Wat dát betreft, zijn we allemaal liberaal, ook de socialisten van diverse pluimage. Willen de echte conservatieven een kans hebben, dan zullen zij die eerder vinden bij die hele of halve erfgenamen van het liberalisme, wier te optimistische, te radicale of te populaire neigingen zij kunnen proberen te temperen, dan als zelfstandige politieke beweging.
Naschrift. - In een bespreking van Van Raaks boek in Vrij Nederland (14 april) schrijft Jos Palm, hoofdredacteur van het Historisch Nieuwsblad, dat ik ‘al een halfjaar geleden’ het conservatisme als geneesmiddel zou hebben aanbevolen. Hem is kennelijk mijn essay uit 1974 ‘Lof van het conservatisme’ ontgaan. Erger is dat bij Palms bespreking een foto staat met onderschrift: ‘Koning Willem III poseert na de hofjacht 1 april 1900.’ Toen was Willem III al tien jaar dood. Dat onderschrift zal de historicus Palm wel geërgerd hebben.
Trouwens, wat heeft die foto met het conservatisme tussen 1848 en 1868 - ja met het conservatisme überhaupt - te maken? Dat kan ook gevraagd worden met betrekking tot de foto die de bespreking van Peter de Bruijn in de krant van 30 maart sierde. Die - overigens grappige - foto was van 1895, en daarop zag je enkele heren, sommige met hoge hoed, over een hekje springen. Die heren waren misschien wel liberaal.
NRC Handelsblad van 19-04-2001, pagina 9