Het helaas van de realist
Toen de ‘topdiplomaat’ Peter van Walsum in december zijn carrière afsloot, na Nederland nog twee jaar in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties vertegenwoordigd te hebben, verwachtten velen nog wel van hem te zullen horen. Hij had immers al tijdens zijn loopbaan de aandacht getrokken door zijn eigenzinnige en kritische standpunten, die hem niet door iedereen in dank werden afgenomen.
En zie, al in december verscheen van zijn hand een boekje getiteld Verder met Nederland: de kritische terugblik van een topdiplomaat. De ontvangst van dit boekje was niet onverdeeld gunstig. Het bijna unanieme oordeel van de recensenten was dat het te veel tekenen van haastwerk vertoonde en de compositie ervan nogal onevenwichtig was.
Met die kritiek was ik het wel eens, maar omdat het boek al in deze krant besproken was, vermeldde ik het boek hier alleen terloops op 22 december, constaterend dat Van Walsum het betreurde dat de ‘meeste VN-leden nu eenmaal meer waarde hechten aan respect voor soevereiniteit dan aan respect voor mensenrechten’.
Waar baseerde ik deze vaststelling op? Op deze zin in zijn boek: ‘Het uit 1945 daterende Handvest van de Verenigde Naties geeft helaas steun aan deze wijdverbreide voorkeur door respect voor soevereiniteit expliciet voor te schrijven en respect voor mensenrechten alleen maar in een opsomming van doelstellingen en beginselen terloops te noemen.’ Meer in het bijzonder was het het woordje helaas dat mij tot die conclusie had gebracht.
Intussen heeft Van Walsum op 31 maart voor de Utrechtse universiteit een lezing gehouden waaruit een genuanceerder standpunt over de verhouding tussen soevereiniteit en mensenrechten blijkt. Hij spreekt zelfs enigszins spottend over de geestdrift die het begrip ‘humanitaire interventie’ - militaire interventie tegen een staat die zijn eigen burgers terroriseert (en dus mensenrechten schendt) - bij velen wekt.
‘In westelijke wetenschappelijke kringen is de humanitaire interventie eenvoudig niet stuk te krijgen’, zegt hij (in menige politieke kring trouwens ook niet), maar zelf zou hij ‘het academische enthousiasme toch enigszins willen temperen. [...] In de onvolmaakte wereld waarin wij leven, is soevereiniteit een onmisbare factor van stabiliteit, en zolang er geen humanitaire arbiter voorhanden is, kan respect voor mensenrechten niet de opperste maatstaf zijn.’
Het helaas in zijn boekje moet dus blijkbaar anders gelezen worden dan ik het deed, meer in de zin van ‘ach, waren alle mensen wijs en wilden daarbij wel...’, maar helaas is dat niet zo, en dit zo zijnde, moeten we van de werkelijkheid uitgaan dat de wereld, zoals Dirk Camphuijsens gedicht verder wil, eerder een hel dan een paradijs is. Het ‘helaas’ van de realist dus, eerder dan dat van de idealist.
Zeker, ‘soevereine staten moeten weten dat soevereiniteit niet betekent dat zij het recht hebben hun eigen burgers te terroriseren, maar voorstanders van humanitaire interventie [...] moeten weten dat geringschatting van soevereiniteit weer geheel nieuwe humanitaire catastrofes kan ontketenen. Misschien moet de conclusie luiden dat men humanitaire interventie moet proberen te vermijden, maar niet kan uitsluiten’.
De interventie in Kosovo in 1999 was een voorbeeld van humanitaire interventie: tegen de wil van de soevereine staat (Joegoslavië) en bovendien: zonder mandaat van de Verenigde Naties. Die interventie heeft de intervenieerders met een kater achtergelaten. Immers, zij heeft de verdrijving van de Albanese bevolking aangewakkerd, en toen zij - na enkele maanden - eindelijk het gewenste resultaat had bereikt, begonnen de teruggekeerde Albanezen de Servische minderheid te terroriseren. Nog afgezien van de materiële schade in en voor de omringende landen.
Niettemin kan, volgens Van Walsum, de humanitaire interventie in Kosovo, nu zij eenmaal plaats heeft gevonden, een ‘nuttige rol’ spelen bij eventuele pogingen om een volgende keer een andere staat ervan af te brengen in eigen land de bevolking (of delen ervan) te terroriseren - dus als afschrikwekkend voorbeeld. Daarom vindt Van Walsum dat de interventie in Kosovo ‘per saldo een goede zaak is geweest’.
Zelf was ik langs andere weg tot dezelfde conclusie gekomen: door, na alle dreigementen, niet te interveniëren, zou de NAVO zich voor de toekomst ongeloofwaardig hebben gemaakt - ook tegenover een land als Rusland, dat zich bijvoorbeeld nog altijd niet werkelijk heeft neergelegd bij het verlies van de Baltische staten. Maar nadat zij eenmaal tot een einde was gekomen, meende ik dat de interventie in Kosovo niet voor herhaling vatbaar was.
Dat betekent niet dat humanitaire interventie voor altijd uitgesloten moet zijn. Alleen: de kosten-batenrekening moet wel zorgvuldiger geschieden dan in het geval-Kosovo, waarbij zeker niet in de eerste plaats de financiële kosten en baten gewogen moeten worden, maar wél de politieke en ook - ja juist - de humanitaire. Als een humanitaire interventie globaal meer leed veroorzaakt dan het leed waaraan zij beoogde een eind te maken, dan grenst zij aan het absurde. Maar dat horen de pleiters voor humanitaire interventie niet graag. ‘Het lijkt wel alsof het voldoende is een interventie humanitair te noemen om haar te rechtvaardigen, en dat het niet nodig is verder na te denken over de doeleinden van de operatie of over de middelen die gebruikt moeten worden teneinde haar te doen slagen - ja, dat het zelfs niet nodig is om de samenleving te begrijpen waarin de interventie plaatsgrijpt’, aldus Adam Roberts, hoogleraar internationale betrekkingen in Oxford, in Survival (herfst 1999).
Voorlopig evenwel hebben ook de pleiters voor humanitaire interventie te lijden onder de kater na Kosovo, die voor Nederland komt bovenop de kater na Srebrenica, en dat heeft volgens Van Walsum juist voor ons land een bijzondere betekenis. Immers, na het einde van de Koude Oorlog heeft de krijgsmacht een nieuw maatschappelijk draagvlak gekregen doordat zij nu ingezet kan worden voor vredesoperaties, waaronder humanitaire interventie. Dat draagvlak werd zelfs nog groter dan het tijdens de Koude Oorlog was, omdat nu ook hele en halve pacifisten daarvoor warmliepen.
Welnu, als de post-Srebrenica- en post-Kosovokaters doorzetten, dan dreigt dat draagvlak te verdwijnen - en dat zou dan op een wel zeer ongunstig ogenblik gebeuren, want Nederland heeft, naast zijn morele verplichtingen als vredeshandhaver of vredestichter, ook nog de dure verplichting aangegaan bij te dragen aan een Europese snelle interventiemacht van 60.000 man, die in 2003 klaar moet zijn.
Het is de vraag hoe lang de tegenstelling tussen pretenties en vermogen (of zelfs wil) - anders gezegd deze hypocrisie - gemaskeerd kan blijven. Het is Van Walsums impopulaire verdienste ons met deze waarheden geconfronteerd te hebben. Laat hij dit vooral vaker doen.
NRC Handelsblad van 12-04-2001, pagina 7