Barbarij en scepsis
Toen ik een kleine jongen was en in de krant alleen maar naar de plaatjes keek, bracht de toenmalige koning van Afghanistan, Amanoellah geheten, staatsbezoeken aan de grote Europese hoofdsteden. Hij had een soort kepi op met een grote witte pluim en een vrouw die helemaal Europees gekleed ging, met een klokhoed op (wat toen de mode was). Dat is lange tijd het enige geweest wat ik van Afghanistan wist.
Korte tijd na zijn Europese reis werd Amanoellah verjaagd - vooral omdat hij niet alleen zijn vrouw, maar alle Afghaanse vrouwen Europees gekleed wilde zien. Het geforceerde moderniseringsproces dat Atatürk met succes in Turkije had doorgevoerd, wilden de Afghanen niet. Vijftig jaar later kwamen ze in opstand toen de Russen hun land binnenvielen om hun de communistische versie van modernisering op te dringen.
Dat Afghaanse verzet tegen de Russische invaller werd toen in de Westerse wereld luid toegejuicht en ook door de Amerikanen met wapenhulp gesteund. Met succes - want de Russen slaagden er in tien jaar niet in heel Afghanistan blijvend in hun macht te krijgen. Hun verliezen waren enorm (de Afghaanse trouwens ook), en ten slotte zagen ze zich gedwongen zich uit het land terug te trekken. Het is niet te boud te stellen dat de Afghanen bijgedragen hebben aan de ineenstorting van het communisme en van de Sovjet-Unie.
Maar ook hier speelde de dialectiek der geschiedenis, want nu ziet de Westerse wereld - en deze niet alleen - met afgrijzen hoe de Afghanen, na hun zelfbevrijding, in eigen land huishouden. Lange tijd heeft er een burgeroorlog in dit - overigens door zeer verschillende volken bewoonde - land gewoed, en in die burgeroorlog, die mogelijk nog wreder was dan de oorlog tegen de sovjets, kregen de Talibaan langzamerhand de overhand.
Talibaan - dat werd oorspronkelijk vertaald met studenten, en alleen als gevolg van die vertaling konden zij aanvankelijk rekenen op sympathie bij die Westerse wereld, die zich graag laat bedriegen. Het Engelse woord students, waarvan studenten de klakkeloze vertaling was, kwam dichter bij de waarheid, want dat betekent ook: onderzoekers, vorsers. Welnu, de Talibaan waren onderzoekers van de koran, een oosterse versie van onze bijbelvorsers.
En zoals bijbelvorsers vaak fundamentalisten zijn, zo zijn de Talibaan dat ook, zó fundamentalistisch dat zij zelfs geboden en verboden volgen die nergens in de koran te vinden zijn, bijvoorbeeld het verbod op de afbeelding van mensen of goden. Dit denkbeeldige verbod heeft hen nu gebracht tot het besluit beroemde, ongeveer vijftienhonderd jaar oude boeddhabeelden, door hen afgodsbeelden genoemd, te vernielen.
Alom is dit besluit voor barbaars uitgekreten. De UNESCO spreekt van een ‘culturele ramp’. Allemaal waar, maar in de krant van maandag hebben we kunnen zien (in de artikelen van Hubert Smeets en Herman Amelink) dat het vernietigen van beelden zo oud is als de wereld, althans als de mensheid - te beginnen met het Oude Testament, over de iconoclasten van Byzantium en onze eigen Beeldenstorm tot aan Mao's culturele revolutie.
We kunnen er nog de campagnes van missionarissen en zendelingen tegen heidense heiligdommen aan toevoegen, en moeten dan besluiten dat het vernielen van alles wat andersdenkenden heilig is een normaal verschijnsel in de geschiedenis van de mensheid is. Als de vernielzucht van de Talibaan barbaars is, dan moet die geschiedenis grotendeels barbaars genoemd worden. Onder het vernis van de beschaving sluimert - of loert - in ons allen de barbaar.
Ja, die barbarij is voorwaarde voor elke nieuwe beschaving. Elke beschaving bloeit op de ruïnes van een voorgaande. Wanneer de rechtgeaarde protestant zich thuisvoelt in de kale kerken zoals die door Saenredam en andere zeventiende-eeuwse schilders zo indrukwekkend zijn afgebeeld, dan vergeet hij dat die kerken oorspronkelijk vol stonden met heiligenbeelden, door zijn voorvaders vernield en door hem nog steeds als, op z'n minst, vreemd ondervonden.
‘En, recht uit gezegd, geen Godsdienst is verdraagzaam, of kan het zijn, dan omtrent de punten welke niet tot haar behooren. Alle begrippen welke een Godsdienstleer voor geopenbaard houdt, of voor noodzakelijk uit het geopenbaarde voortvloeiende, zijn van die aart dat zij er niet onverschillig voor zijn mag; en het betwisten van die is haar een bestrijding van God, een vijandelijkheid jegens God en een omkeeren van Zijn dienst, die Zijn aanhangers gewetenshalve verbonden zijn te verdedigen, ja een Godslastering die zij niet dulden mag.’ Aldus Bilderdijk.
Of wilt u een modernere versie? Aldous Huxley: ‘Elk sterk geloof moet, als het de middelen ertoe heeft, onvermijdelijk leiden tot vervolging en pogingen tot overheersing van anderen. Het is scepsis die tot verdraagzaamheid en vreedzaam gedrag leidt.’
Ter vermijding van misverstand: schrijver dezes is een scepticus. Zijn scepsis gaat zelfs zo ver dat hij zich afvraagt of een beschaving of samenleving alleen van scepsis kan leven, ja of een dosis geloof, dus ook een dosis onverdraagzaamheid, niet nodig is om haar in stand te houden. Dat geloof hoeft niet noodzakelijkerwijs een godsgeloof te zijn.
NRC Handelsblad van 08-03-2001, pagina 9