Victor Hugo - helaas
Iemand vroeg eens aan André Gide, de grote Franse schrijver wiens vijftigste sterfdag op 19 februari viel, wie volgens hem de grootste Franse dichter was. Zijn antwoord luidde: ‘Victor Hugo - helaas.’ Deze anekdote vormt een mooi excuus om even terug te komen op een passage in Victor Hugo's dagboek die ik in mijn artikel van 4 januari memoreerde.
In 1852 vestigde Victor Hugo, die Frankrijk had verlaten omdat hij niet wilde leven onder de dictatuur van president Louis Bonaparte (de latere keizer Napoleon III), zich tijdelijk in Brussel. Een van de eerste dingen die hij dan in zijn dagboek noteert, is het bestaan van een bordeel in de rue des Crombras, waar een groot portret hangt van ‘wijlen de koning der Nederlanden, Willem, door hemzelf geschonken’. Die koning, zegt de madam, kwam er dagelijks.
Het gaat mij nu niet om die koning, maar om die rue des Crombras, die ik, zoals ik schreef, op geen enkele plattegrond van Brussel had kunnen vinden en waarvan ik vermoedde dat zij verdwenen was bij een van de moderniseringen van de stad. Ook vroeg ik mij af of Crombras misschien een verbastering was van een Nederlands woord (Brussel is per slot van rekening een oorspronkelijk Nederlandstalige stad).
Die vermoedens blijken nu niet zo gek te zijn geweest. Een lezer weet mij het volgende te melden. De rue du Crombras of du Cron-Bras (niet des Crombras, zoals Hugo schrijft), sinds 1853 - een jaar na Hugo's bezoek dus - rue du Coude (= Elleboogstraat) genoemd, heet sinds 1903 Kanselarijstraat (is dus slechts gedeeltelijk ten offer gevallen aan de stedelijke vernieuwingsdrang).
Maar waar komt het woord Crombras of Cron-Bras vandaan? Het is een samenstelling van een Nederlands en een Frans woord: Crom van het Nederlandse krom, en Bras van het Franse bras (wat arm betekent). Kromme-armstraat dus of, zoals de straat later heette, Elleboogstraat. Nu loopt de straat dood.
Die naam komt overigens ook in Nederlandse steden voor. Zo kent Amsterdam een Elleboogsteeg (tussen Zeedijk en Geldersche Kade) en een - thans doodlopende - Kromme Elleboogsteeg (zijsteeg van het Rokin). Haarlem kent ook een Kromme Elleboogsteeg, en Dordrecht een Kromme Elleboog. Zo zijn er misschien wel meer. Terugkomend op Victor Hugo's dagboek: ik vertelde in mijn artikel van 4 januari ook over het bezoek dat hij in 1861 aan Nederland had gebracht, maar in 1867 is hij er nog eens geweest, zij het toen alleen in Zeeland: Goes, Middelburg, Zierikzee en Brouwershaven. Zijn zoon Charles, die hem vergezelde, schrijft daar veel uitvoeriger over dan de vader in zijn dagboek.
Charles deed dit in een reeks artikelen die in een Franse krant verschenen. (Victor Hugo mocht dan Frankrijk ontvlucht zijn wegens de dictatuur van keizer Napoleon III, maar die dictatuur was kennelijk niet zo onderdrukkend dat er niet over hem geschreven mocht worden. Trouwens, Hugo's boeken werden ook gewoon in Frankrijk uitgegeven. Die dictatuur was dus meer te vergelijken met die van Franco dan met die van de door zoveel Nederlanders met sympathie bejegende DDR.) Van dat verslag van Charles Hugo is in 1936 een Nederlandse bewerking door dr. S.S. Smeding verschenen, en daarin staat hoe Victor Hugo reageert op het verhaal dat hem gedaan wordt van een Zeeuw die, kort tevoren, van de verdrinkingsdood gered werd na meer dan een uur in het water te hebben gelegen.
Eenmaal tot bewustzijn gekomen, riep de bijna verdronkene uit: ‘Mijn God, wat hebt ge nu gedaan? Het was mij zo wel te moede waar ik was! Ik was bij mijn vrouw en zoon’ (die kennelijk overleden waren). ‘Ze waren tot mij gekomen en ik tot hen. Ik zag ze bij mij, ik was in de hemel, ik was in het licht. Ach, mijn God, wat hebt ge nu gedaan? Nu ben ik niet meer dood.’
De man had een wat wij nu noemen: bijna-doodervaring gehad. Victor Hugo, wiens oudste dochter 23 jaar tevoren was verdronken, hield hierop een uitvoerige beschouwing over het raadsel van de ziel en dat van het lichaam en maakte hieruit de gevolgtrekking ‘dat de ziel enige tijd buiten het lichaam kan vertoeven, in een zwevende toestand, niet meer gevangene en nog niet bevrijd’. De droom is, aldus Hugo, de voorafschaduwing van deze ervaring. Die is ‘het dagelijkse uitstapje van de ziel buiten ons lichaam. Totdat de ziel haar tijd in dat lichaam geheel uitgezeten heeft, wordt deze gevangene elke nacht, in onze slaap, gelucht’. Hugo had zich blijkbaar vaak proberen in te leven in de laatste ogenblikken van zijn verdrinkende dochter.
Een mooi verhaal. Alleen jammer dat het niet helemaal klopt. Die bijna verdronken Zeeuw heette Johannes Languemois de Does, heeft dr. Smeding uitgevist, maar die man is zijn hele leven ongehuwd gebleven. Hij kan dus moeilijk in zijn bijna-doodervaring zijn overleden vrouw en zoon hebben gezien. Ook onbenullige details moeten kloppen.
Ook deze petite histoire heeft een welwillende lezer mij meegedeeld. Wereldhervormers hebben er geen geduld voor. Ik daarentegen ben er nogal verzot op. Sommige lezers ook, hoop ik.
NRC Handelsblad van 01-03-2001, pagina 7