2001
Onbenullige details
Aan het begin van het nieuwe jaar word ik door schuldgevoel gepijnigd. Wat is het geval? Om al die feestdagen door te komen, heb ik in twee boeken zitten lezen die ik in geen jaren had ingezien. Het waren de Introduction to the History of Civilization in England van Henry Thomas Buckle en het dagboek van Victor Hugo.
Buckle, door de historicus Geyl ‘profeet van de vooruitgang’ genoemd, meende dat de hele wereldgeschiedenis te verklaren was uit enkele wetten. Historici hadden volgens hem de plicht die wetten te ontdekken, in plaats van zich bezig te houden met de ‘meest onbenullige en ellendige details: persoonlijke anekdotes van koningen en hoven; eindeloze verhalen over wat de ene minister heeft gezegd en de andere gedacht’. Een echte negentiende-eeuwer dus.
Maar de Franse dichter Victor Hugo was ook een negentiende-eeuwer. Zijn leven (1802-1888) viel vrijwel met die eeuw samen. Maar zijn dagboek is vol van die details en anekdotes die Buckle zo onbenullig vond, en ik moet bekennen dat ik die met meer smaak gelezen heb dan Buckle's van grote belezenheid getuigende vertogen (die door hun stelligheid toch weer indrukwekkend zijn). Vandaar mijn schuldgevoel. Maar dat weerhoudt mij er niet van een paar van die anekdotes door te vertellen.
In 1851 ontvlucht Hugo Frankrijk, na de staatsgreep van president Lodewijk Napoleon (die later keizer Napoleon III zou worden). Hij gaat eerst naar Brussel. Daar is, zo laat hij zich vertellen, in de rue des Crombras een fameus bordeel, door vele notabelen gefrequenteerd. Wanneer een advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie niet op tijd ter zitting is, wordt hij bij Trinette - zo heet de madam - opgehaald.
Tot dusver inderdaad een onbenullige anekdote, maar nu wordt het iets interessanter - althans voor Nederlanders: in de salon van het bordeel hangt, in gouden lijst, een groot staand portret van ‘wijlen de koning der Nederlanden, Willem, door hemzelf geschonken. Hij kwam daar iedere dag; bij het noemen van zijn naam krijgt de matrone tranen in de ogen.’
Welke koning wordt hier bedoeld? Niet Willem III, want die was in 1852 niet wijlen. Dus komen alleen zijn grootvader en vader in aanmerking. Het zal de laatste wel zijn geweest, want die kwam als kroonprins vóór de Belgische opstand veel en graag in Brussel. Aanvankelijk was hij daar populair. Het koningschap van het onafhankelijke België werd hem zelfs aangeboden. Zou hij na 1830 nog heimelijk uitstapjes naar Brussel gemaakt hebben? Tilburg, waar hij graag vertoefde (en ook overleed), ligt halverwege.
Op geen van de plattegronden die ik raadpleegde, heb ik de rue des Crombras kunnen vinden. Waarschijnlijk is die straat ten slachtoffer gevallen aan de vele moderniseringen die de oude stad heeft ondergaan. Wat Crombras betekent, weet ik ook niet. Verbastering van een Nederlands woord?
In Brussel is men niet erg pro-Nederlands, en kennelijk om Hugo te plezieren wordt hij vaak herinnerd aan de vermeende Nederlandse afkomst van de man om wie hij Frankrijk ontvlucht was. Een hoogleraar noemt deze een compositum van een Hollander en een geitenbok, daarbij zinspelend op het verhaal dat Napoleon III de onechte zoon zou zijn van koning Hortense van Holland en admiraal VerHuell. Een sprookje, zoals prof. L. Turksma heeft aangetoond in zijn Admiraal van Napoleon (1991), maar een sprookje waarin Hugo blijkbaar geloofde, want in 1849, toen hij nog on speaking terms met de latere Napoleon III was, schrijft hij in zijn dagboek over diens ‘Hollandse koudheid’.
Tijdens zijn ballingschap, die tot 1870 duurde, reisde Hugo veel, vooral in België en Duitsland. Nederland bezocht hij eenmaal, in 1861, van 1 tot 16 augustus. Het zijn slechts korte notities die hij tijdens die reis in zijn dagboek neerpent, een kerk hier, een museum daar. In Leiden vallen hem de bordjes cubicula locanda voor de ramen op. Die waren er op z'n minst nog tot 1940 te zien. (Studenten)kamers te huur betekende dat.
De Nachtwacht noemt hij, met de Sixtijnse kapel, een van de twee wonderen in de schilderkunst. Bij Rembrandt verbleekt Van Dijck en daalt Rubens. Jordaens daarentegen stijgt, merkwaardig genoeg, in zijn achting. Hij looft het ‘zeer curieuze en zeer mooie’ Amersfoort, waar hij de ‘brug over de Rijn’ situeert.
Zijn conclusie: ‘Overal platte en groene velden. Een weg naar de horizon! Een weg die het ene koolzaadveld verlaat om het andere korenveld in te gaan. Voorwaar, de dwerg Tarabiso heeft Holland bepaald niet als woonplaats gekozen.’ (Helaas weet ik niet waar hij op zinspeelt.) ‘Mijn beleefdheid tegenover de boerinnen varieert, naar gelang de leeftijd, van “Bonjour ma belle”, tot “Bonjour ma bonne”.’ Zouden ze die fijne nuance hebben begrepen?
In een van de aangrijpendste scènes in het dagboek wordt beschreven hoe Hugo, op reis met zijn maîtresse Juliette Drouet, ergens in een café een krant oppakt en daarin het verslag leest van een ongeluk op de Seine waarbij zijn oudste dochter verdronken is. Verdoofd van verdriet vertrekt hij onmiddellijk naar huis, maar de reis duurt lang, want in 1843 zijn er nog maar weinig treinen in Frankrijk. Die passages in het dagboek zijn overigens door Juliette geschreven.
Wie in Villequier (aan de Seine, ten westen van Rouen) het huis bezoekt waar de familie Hugo 's zomers vaak logeerde - het is nu een museum - kan zich een voorstelling maken van het drama dat zich daar toen afspeelde terwijl de vader, in zalige onwetendheid, met zijn vriendin op stap was. Zeker, in het licht van de wereldgeschiedenis een onbenullig voorval, maar daarom hoeft het de lezer nog niet koud te laten.
NRC Handelsblad van 04-01-2001, pagina 7