Antics roadshow en andere zaken
Vanavond wordt de grabbelton binnengebracht. Ook deze rubriek levert haar bijdragen daaraan: drie restanten van vorige stukjes, in de vorm van correcties, nadere verklaringen en puntjes op de i.
1. In mijn artikel van 1 december wilde ik, ten bewijze van de stelling dat oubolligheid een kenmerk is van de Nederlandse cultuur, een vergelijking trekken tussen het Nederlandse televisieprogramma Kunst en Kitsch en het Britse Antiques Roadshow.
Maar hoe kwam het laatste in de krant te staan? Als Antics Roadshow! Mijn fout. Niet dat ik niet wist wat de juiste spelling was, maar de zin waarin beide programma's werden genoemd, voegde ik op het laatste ogenblik toe aan mijn kopij, en die toevoeging gaf ik telefonisch door, zonder het woord Antiques te spellen.
Ik was ervan uitgegaan dat iedereen dat programma wel kent, maar dat is blijkbaar niet zo. Mijn fout dus. En zo kwam er Antics in de krant te staan in plaats van Antiques. Op zichzelf werd de zin daardoor geen onzin, want Antics betekent wel degelijk iets, namelijk: capriolen.
Als ik boosaardig zou zijn, zou ik zeggen dat Antics meer van toepassing is op het programma Kunst en Kitsch dan op de Antiques Roadshow. Maar zó erg is het eerste nu ook weer niet. Alleen erger ik me aan de volkomen overbodige en altijd op de lachlust van het publiek spelende presentator Cees van Drongelen. Het Britse programma kan het zonder zo'n tussenpersoon af. (Voor de goede orde: in het programma Jonge mensen op het concertpodium vond ik Van Drongelen wèl heel goed.)
2. Op 17 november schreef ik dat bij de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 1960 Richard Nixon met een meerderheid van 0,02 procent verslagen werd door Jack Kennedy. Dat was juist. Minder - of helemaal niet - juist was blijkbaar de toevoeging dat Nixon had geweigerd de raad van zijn adviseurs op te volgen om hertelling te eisen van de stemmen in Texas en Illinois, waar Kennedy's meerderheid op dubieuze wijze zou zijn verkregen.
Nixon had, zo schreef ik, dit geweigerd omdat hij Amerika niet wilde verscheuren. Een bevriende internetgebruiker stuurt mij nu enkele artikelen uit de Amerikaanse pers waarin aangetoond wordt dat dit een sprookje is. Wel heeft Nixon daags na de verkiezingsdag (8 november) om 1 uur 's middags (New-Yorkse tijd) zijn nederlaag erkend, maar intussen zou hij zijn politieke vrienden hebben aangemoedigd hertellingen te vragen, die overigens voor hem geen gunstig resultaat opleverden.
Inderdaad heeft zelfs de voorzitter van Nixons partij hertellingen in elf staten geëist. Soms werd de rechter ingeschakeld. Die actie heeft tot diep in december geduurd - zonder succes. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat Nixon dit niet heimelijk zou hebben aangemoedigd. Hij heeft de actie in elk geval niet een halt toegeroepen.
Dit gedrag is, dat moet gezegd worden, meer in overeenstemming met Nixons hele optreden zoals we dat vóór en na de verkiezingen van 1960 hadden, resp. hebben leren kennen, dan met de indruk van grootmoedigheid die zijn weigering, die een later verstrooid fabeltje is gebleken, had gewekt.
Toen ik over Nixons ‘grootmoedigheid’ schreef - tien dagen na de verkiezingen - meende ik dat zij een voorbeeld zou kunnen zijn voor de kemphanen van vandaag, Bush en Gore. Intussen - weer achttien dagen later - zou een erkenning van nederlaag zelfs niet de schijn van grootmoedigheid wekken.
Overigens is het interessant dat The New York Times op 26 november 1960 - dus achttien dagen na de verkiezingsdag - in de onzekerheid geschapen door die hertellingen, een ‘uitstekend argument’ zag om het electorale systeem te hervormen. In de veertig jaar sindsdien is die raad niet opgevolgd. Zal dit nu, na de chaos van 2000, wèl gebeuren?
3. Heeft een conservatisme dat, om een woord van Lord Alfred Douglas te parafraseren, dare speak its name, weer een kans? Dat vroeg ik hier op 28 november. Verscheidene lezers reageerden hierop, maar niet op die vraag, die ik overigens terloops gesteld had. Nee, het ging hun om de auteur van de geparafraseerde uitdrukking en om de juistheid van het citaat.
Was het niet Oscar Wilde die gesproken had van ‘the love that dare not speak its name’ (daarmee de homo-erotische liefde bedoelend)? En moet het niet zijn: ‘dares not to speak its name’? Het antwoord op beide vragen is: nee, maar ik geef toe dat ik zelf ook lang die illusies heb gehad.
Het was weer een artikel dat een bevriende lezer (nu een andere) mij eens stuurde, dat mij op andere gedachten bracht. Niet Oscar Wilde, maar zijn minnaar, Lord Alfred Douglas (die hem in het verderf zou storten), is de auteur van het gedicht ‘Two Loves’, waarin die woorden staan.
En wat de taal betreft: de dichter heeft dare hier als hulpwerkwoord gebruikt dat evenmin als can, may, must and shall in de derde persoon enkelvoud eindigt (of, in dit geval, eindigen hoeft) met een s, en to nodig heeft om de verbinding te leggen met het hoofdwerkwoord (in dit geval: speak).
Jammer genoeg heb ik indertijd niet genoteerd waar en wanneer dit artikel is verschenen en wie de auteur is. Ik meen dat het omstreeks 1988 in The New York Times gestaan heeft, en het zou mij niet verbazen als het van de hand was van de erudiete columnist William Safire, die ook veel over taal schrijft.
NRC Handelsblad van 05-12-2000, pagina 9