Utopieën en hun gevolgen
We vergeten wel eens dat de Verenigde Staten, die de wereld ver voor zijn in techniek en wetenschap, geregeerd worden door een grondwet die uit de achttiende eeuw stamt. Dat de huidige presidentsverkiezing nog steeds niet beslist is, is ook daarop terug te brengen. En de American Dream die elke politicus - of hij nu links dan wel rechts is - telkens oproept, is een typisch achttiende-eeuwse utopie.
Over utopieën nu heeft de Britse historicus Eric Hobsbawm op 5 november een rede gehouden ter gelegenheid van een prijs die hij te Ludwigshafen had gekregen. De prijs is genoemd naar de marxistische filosoof Ernst Bloch, wiens bekendste boek Das Prinzip Hoffnung getiteld is, en Hobsbawm zelf is steeds trouw gebleven aan de hoop die eens het communisme belichaamde.
Die trouw heeft hem niet belet historische standaardwerken over de negentiende en de twintigste eeuw te schrijven die allerminst dogmatisch zijn en ook door ideologische tegenstanders geroemd worden. Zijn periodisering van de laatste eeuw als beginnende in 1914 en eindigende met de val van het communisme in 1989-1991, heeft algemeen ingang gevonden.
Heeft de val van die utopie hem niet genezen van zijn utopisme? Blijkens zijn Ludwighafense rede niet, want hij bezingt daarin nog ‘het geloof in de mogelijkheid van een volledige vernieuwing van de wereld’. Wie dat geloof niet begrijpt of begrijpen wil, ‘die kan de moderne geschiedenis niet begrijpen, want de idee van de vooruitgang, die sinds de Verlichting ons toekomstbeeld beheerst, stelt geen grenzen aan de verbetering en kan dat ook niet doen’. Ja, ‘in die zin is de hele moderne geschiedenis sinds de achttiende eeuw utopisch [...], dat wil zeggen: gewijd aan de grenzeloze wereldverandering’. Dat de communist Hobsbawm erkent dat ook de ‘oorspronkelijk sociaal-utopische American Dream, sinds president Jefferson (1801-1809) grondsteen van de Amerikaanse onafhankelijkheid’, dit ideaal belijdt, toont aan dat je niet communist hoeft te zijn om dat te geloven. We kunnen ons zelfs afvragen of dit geloof niet sterker leeft in Amerika dan in Europa.
Die twijfel klinkt ook in Hobsbawms rede door. Weliswaar is er, volgens hem, ‘niets serieus in de politiek te bereiken’ als men niet gelooft in de ‘ideale samenleving’, maar wanneer er nu nog in utopieën geloofd wordt, dan is het niet meer het ‘universele, algemeen-menselijke ideaal’, waarin de ‘vooruitstrevende negentiende eeuw, die diep in de Verlichting geworteld was’, geloofde. ‘In de prefeministische woorden van Beethovens negende symfonie: “Alle Menschen werden Brüder”.’
Daarna immers is de ‘verschrikkelijke twintigste eeuw’ gekomen met haar etnische zuiveringen en genocide, want laten we niet vergeten: ‘Het nationaal-socialisme was voor zijn aanhangers een soort utopie.’ En die utopie leeft nog, zegt Hobsbawn: India is in handen van de ideologen van een pure hindoestaat, Israël in die van de aan het fascisme verwante ideologie van Jabotinsky (uit wier rijen Menachim Begin kwam), het Joegoslavië van Tito in die van de tsjetniki en oestasja (Servische en Kroatische nationalisten). En het zwarte Zuid-Afrika straks?
Hobsbawm overdrijft enigszins, maar die overdrijving is juist een teken van zijn diepe ontgoocheling. Een ontgoocheling die zijn eerdere bewering tegenspreekt dat ‘wij allen’ geloven in een eiland der gelukzaligen, een utopie. Wij allen? Je hoeft geen nationaal-socialist of ook maar nationalist te zijn om te twijfelen aan het bestaan van zo'n eindbestemming. Scepsis is daar meestal al voldoende voor, en die is een eigenschap die nationaal-socialisten of nationalisten doorgaans niet kennen.
Maar ook de scepticus moet, met Hobsbawn, erkennen: ‘Wij kunnen zonder utopie niet leven.’ Dat wil zeggen: wie niet meer probeert te bereiken dan hij kan bereiken, zal zelfs dat laatste niet bereiken. Of zoals de dichter Robert Browning dichtte: ‘Ah, but a man's reach should exceed his grasp, of what's a heaven for?’ De hemel als utopie die op aarde nooit bereikbaar is - of die hemel nu die van de christenen dan wel van de communisten of van andere utopisten is.
Zonder utopie kunnen wij dus niet leven, maar, zo laat Hobsbawm daarop volgen, ‘er zijn helaas goede en kwade utopieën, en in 't bijzonder in de laatste jaren laat het verval van goede utopieën speelruimte aan het kwade’. Hier zien we dat Hobsbawm nog treurt over de ondergang van de Sovjet-Unie.
Waardoor onderscheidt zich een goede utopie van een kwade? Door haar ‘geloof in de universele waarden van de Verlichting: zij moeten, in de woorden van de negende symfonie, voor alle mensen gelden’. Zou dit kenmerk niet tot fataal gevolg hebben dat de goede utopie evenals overigens, om andere redenen, de kwade noodzakelijkerwijs eindigt in dwang- en vernietigingsregimes à la Stalin, Mao en Pol Pot?
Per slot van rekening volgt op het ‘Alle Menschen werden Brüder’ maar al te vaak het ‘Und willst du nicht mein Bruder sein, so schlag ich dir den Schädel ein’.