Time for a change?
1952 was een jaar waarin in de Verenigde Staten ook presidentsverkiezingen werden gehouden. Ik was toen werkzaam in dat land - zij het niet als journalist (ik had vier jaar verlof van mijn krant gekregen om iets anders te doen). Zo maakte ik die verkiezingen mee als geïnteresseerde toeschouwer, via kranten en televisie.
Een korte voorgeschiedenis: in 1952 waren de Democraten sinds 1933 aan de macht geweest, eerst twaalf jaar onder Franklin Roosevelt, daarna bijna acht jaar onder Harry Truman. Deze had zich niet herkiesbaar gesteld, en zo werd Adlai Stevenson, die gouverneur van Illinois was geweest, de Democratische kandidaat. De Republikeinen benoemden de befaamde generaal Eisenhower tot de hunne.
Voor de objectieve waarnemer die ik meende te zijn, was het duidelijk dat de Republikeinen zouden winnen - niet alleen omdat Eisenhower, geen echte partijman (de Democraten hadden hem eerst de kandidatuur aangeboden), buitengewoon populair was, maar vooral omdat het land, na twintig jaar Democratisch bewind dat sterke tekenen van slijtage begon te vertonen, wel eens wat anders wilde. Time for a change, was dan ook de effectieve leus van de Republikeinen.
Hoewel ik als buitenstaander niet stemgerechtigd was, ging mijn sympathie uit naar Stevenson, een aristocraat met een bijna Engelse humor en zelfspot. Hij was de lieveling van intellectueel Amerika en werd daarom door de Republikeinen als egghead betiteld. Maar deze eigenschappen deden bij het gros van de Amerikanen twijfel ontstaan over de vraag of hij wel de geschikte man was om de Russen het hoofd te bieden. De Koude Oorlog was op een hoogtepunt, in Korea woedde een oorlog - zou de generaal niet een betere president zijn?
Mijn werk bracht mee dat ik de Nederlandse pers vrij nauwkeurig moest volgen, en het viel me daarbij op dat deze een mijns inziens veel te rooskleurig beeld gaf van Stevensons kansen. Ik schreef dit toe aan het feit dat alle Nederlandse correspondenten toen in New York gevestigd waren, een stad die overweldigend Democratisch was en zeker niet representatief voor het hele land.
Waarom was hun standplaats New York en niet Washington, het beleidscentrum van de Verenigde Staten, dat, in het Congres, veel meer voeling houdt met de stemming in het land? Dat had twee oorzaken. In de eerste plaats waren in de oorlog, die niet zo ver achter ons lag, nogal wat Nederlandse journalisten in New York aangespoeld, en het was voor hun kranten in het naoorlogse berooide Nederland te duur om hen naar Washington te laten verhuizen.
Daarbij kwam dat vlak na de oorlog over 't algemeen, en in Nederland in het bijzonder, de betekenis van de Verenigde Naties, die in New York gevestigd waren, sterk overschat werd. Dáár zouden voortaan de beslissingen die het lot van de wereld bepaalden, genomen worden. Dus dáár moesten de correspondenten zijn. De reportage over wat er in de Verenigde Staten gebeurde moesten ze, om zo te zeggen, er maar bij doen.
Voor Nederland had deze denkwijze nog een extra rechtvaardiging. Ons land was immers tot 1950 gewikkeld in de zogenaamde Indonesische kwestie, en voorzover de wereld zich - tegen de wil van Nederland! - met die kwestie bemoeide, gebeurde dat grotendeels in de VN. De correspondenten moesten dus dicht bij dat vuur zitten. Met de soevereiniteitsoverdracht aan een onafhankelijk Indonesië verviel die noodzaak, maar de correspondenten bleven in New York.
Deze omstandigheden bepaalden dus de standplaats van de Nederlandse correspondenten, en die standplaats, het Democratische New York, kleurde onbewust enigszins de kijk die die correspondenten op de presidentsverkiezingen van 1952 hadden - waarbij nog kwam dat bij journalisten überhaupt de sympathie meer ligt bij de Democraten dan bij de Republikeinen. Tot op de dag van vandaag, zoals peilingen hebben aangetoond.
Zoals gezegd: die sympathie, althans wat de persoon van Stevenson betreft, deelde ik in 1952, maar het argument Time for a change vond ik doorslaggevend. Ik kon dan ook meevoelen met die Amerikaanse kiezer die na Stevensons nederlaag tegen Eisenhower hem schreef: ‘Ik wilde zó graag op u stemmen dat ik het bijna kon proeven, maar ik heb het niet gedaan: Time for a change.’
Is het in het jaar 2000 weer Time for a change? Deze keer zijn de Democraten niet twintig, maar acht jaar aan de macht geweest, in de persoon van een verbazend populaire president (wat in 1952 van Harry Truman niet gezegd kon worden), die grotendeels vereenzelvigd wordt met de ongekende welvaart die de Verenigde Staten in die periode hebben doorgemaakt. Daarbij komt dat er nu geen Koude Oorlog woedt. Integendeel, de VS zijn daar als winnaar uit tevoorschijn gekomen. Hun macht is, evenals hun welvaart, ongeëvenaard.
Alles schijnt dus te spreken tegen het argument van 1952. Maar er zijn in een presidentsverkiezing ook nog zoveel andere factoren in het spel, dat die de nek-aan-nekrace verklaren die bijna alle waarnemers ter plaatse dit jaar signaleren. De vergelijking wordt zelfs gemaakt met 1960, toen John Kennedy Richard Nixon versloeg met een meerderheid van 0,02 procent van de stemmen.
In The Times Literary Supplement van deze week schrijft James Bowman, die de redacteur voor Amerika van dit Britse weekblad is, dat de keuze ligt bij de nog aarzelende onafhankelijke kiezers, en die keus is ‘tussen een Clinton zonder diens charme (Gore) en een Clinton zonder diens intelligentie (Bush)’. Hij vermoedt dat die aarzelende kiezers ten slotte op de laatste zullen stemmen. Morgen zullen we het weten.
NRC Handelsblad van 07-11-2000, pagina 9