Waarom werd Nederland gespaard?
Hoe komt het dat Nederland in 1914, anders dan België, de dans van de Eerste Wereldoorlog is ontsprongen? Niet omdat onze neutraliteit boven alle twijfel verheven was, want dat was die van België toen ook. Bovendien was die Belgische neutraliteit bij verdrag van 1839 geregeld, wat de Nederlandse niet was.
Nee, België lag - verdrag of geen verdrag - op de marsroute van de Duitse legers naar Parijs, en daarom werd het in de oorlog meegesleept. Die opmars door België verliep volgens het plan dat een vorige chef van de generale staf, generaal von Schlieffen, had opgesteld, maar dat plan had oorspronkelijk ook in een doortocht door zuidelijk Nederland, dus in schending van ook onze neutraliteit, voorzien. Waarom is dit oorspronkelijke plan gewijzigd?
Deze vraag kwam bij mij op toen ik onlangs naar een uitzending van RTL4 over het zogenaamde Schlieffenplan keek, waarin niet vermeld werd dat dat plan juist in een voor Nederland essentieel onderdeel was gewijzigd (ik schreef hierover op 21 juli). Door die wijziging van het Schlieffenplan werd Nederland gespaard.
Mijn nieuwsgierigheid werd nog versterkt toen een oud-gymnasiumgenoot mij naar aanleiding van mijn artikel van 21 juli opbelde. Hij vertelde mij dat in zijn familie het verhaal de ronde deed dat het aan zijn grootvader, die aan de toenmalige Staatsspoorwegen verbonden was, te danken was geweest dat de Duitsers het Schlieffenplan hadden gewijzigd. Kon ik dat bevestigen?
Die grootvader heette A.G.A. Everts, en onderzoek in de Staatsalmanak wees uit dat iemand van die naam tot 1907 chef van het mouvement, dus verantwoordelijk voor de dienstregeling, was geweest (later zou hij nog hoger stijgen). In die functie zou hij inderdaad, zoals het familieverhaal wilde, ervoor gezorgd kunnen hebben dat bij een mobilisatie het Nederlandse leger snel stellingen aan de grenzen kon betrekken.
Zou literatuur over het Schlieffenplan nadere bevestiging van dat verhaal opleveren? Daarvoor raadpleegde ik het boek van de bekende historicus Gerhard Ritter Der Schlieffenplan: Kritik eines Mythos (München 1956). Daarin zou in elk geval wel een antwoord op de vraag te vinden zijn waarom de Duitsers, in afwijking van het oorspronkelijke plan, Nederland in 1914 niet zijn binnengevallen.
Het antwoord komt in het kort hierop neer: Helmuth von Moltke, Schlieffens opvolger als chef van de generale staf, vond dat het plan van zijn voorganger, door het front te ver naar het noorden (tot ongeveer Nijmegen) uit te strekken, de linkerflank (tussen Straatsburg en Bazel) te veel uitdunde en daardoor vatbaar maakte voor Franse tegenaanvallen.
Bovendien vreesde hij dat een Franse doorbraak in Elzas-Lotharingen de Duitse operatie door België (dat in elk geval aangevallen zou worden) van haar verbindingslinies naar het Duitse achterland zou kunnen afsnijden. Met andere woorden: de Duitse linkerflank zou moeten worden versterkt ten koste van de strijdmacht die, volgens het Schlieffenplan, door zuidelijk Nederland had moeten trekken.
Moltke vond trouwens dat het Schlieffenplan zoveel divisies aan het westelijk front vergde dat de verdediging in het oosten, tegen een Russische aanval, daardoor in gevaar kwam. Tenslotte bezigde hij een politiek argument: Duitsland zou in geval van oorlog het neutrale Nederland nodig hebben als ‘luchtpijp’. Daarom mocht zelfs een doorstoot door Nederland op z'n smalst, Limburgs wespentaille ter hoogte van Sittard, niet overwogen worden.
Zo ontsprong Nederland de dans. Ondertussen ging Schlieffen, hoewel gepensioneerd, onverdroten door met zijn plannen. In een memorandum van 1911 (twee jaar voor zijn dood) bepleitte hij zelfs dat, teneinde een Engelse landing te voorkomen, twee divisies ten noorden en ten zuiden van de Waal naar het westen van Nederland zouden doorstoten: de ene tot aan de waterlinie Naarden-Utrecht, de andere tot in het mondingsgebied van Schelde, Maas en Waal ten zuiden van Rotterdam.
Rekende Schlieffen met Nederlandse tegenstand? Aanvankelijk nauwelijks. In 1905 schreef hij: ‘Nederland ziet in een met Frankrijk verbonden Engeland niet minder een vijand dan Duitsland. Een schikking met Nederland zal wel te bereiken zijn.’ Volgens een mondelinge overlevering van de Duitse generale staf zou hij hier afgegaan zijn op anti-Engelse uitlatingen uit Nederlandse militaire kringen.
Maar in 1911 - hij was toen al zes jaar in ruste - heette het dat Nederland wegens zijn koloniën ‘op genade of ongenade’ van Engeland afhankelijk was. Bovendien hadden de Nederlanders zich, volgens hem, al militair voorbereid op een verdediging van de Maaslinie tot Maastricht. Dit is de enige mogelijke zinspeling op de werkzaamheden van A.G.A. Everts die ik in Ritters boek heb kunnen vinden. Misschien levert archiefonderzoek meer op.
Hoe het ook zij, Nederland is buiten die oorlog gebleven en heeft daardoor, volgens de historicus M.C. Brands, ‘een cruciale wissel van de moderne geschiedenis van ons continent’ gemist, Daardoor is ‘de toch al korte twintigste eeuw in Nederland wel heel erg kort geworden’ en heeft de ‘Tweede Wereldoorlog zo'n overrompelend en niet voorbijgaand effect [...] gehad in ons land - meer nog dan in landen die langer “getraind” waren in het fenomeen “wereldoorlog”’.
Kortom, ‘Nederland heeft in 1914-1918, anders dan de meeste landen om ons heen, zijn onschuld en naïveteit niet verloren’. Moeten we het daarom betreuren dat Nederland niet, als België, de Eerste Wereldoorlog heeft meegemaakt? Nee, natuurlijk niet, maar het is wel eens nuttig na te denken over de gevolgen die deze langdurige positie in de luwte heeft gehad voor het Nederlandse denken over internationale politiek.
NRC Handelsblad van 04-08-2000, pagina 7