Economisme: gevaar voor Europa
‘Federalisme is het juiste doel voor Europa, maar Europa is nog niet klaar voor federalisme.’ Dit zijn de slotwoorden van het onlangs verschenen boek Democracy in Europe van de Amerikaan Larry Siedentop, die politieke filosofie in Oxford (Engeland) doceert (Penguin Press, £18,99). Die slotwoorden zijn de conclusie waartoe een beknopt, logisch betoog leidt.
Waarom is federalisme het juiste doel voor Europa? Siedentop omschrijft niet precies hoe een Europese federatie eruit moet zien, maar uitgaande van de wens dat Europa een politieke eenheid wordt, ziet hij in een soort van federatie de enige vorm die recht kan doen aan de grote politieke, economische en culturele verschillen binnen Europa. Een Europese eenheidsstaat kan dat in elk geval niet. Maar waarom is Europa niet klaar voor federalisme? Siedentop ziet vele obstakels, maar het zijn er vooral twee die, volgens hem, overwonnen moeten worden voordat er sprake kan zijn van enigerlei Europese federatie. Het eerste noemt hij het economisme waardoor Europa in feite sinds 1950, als Gemeenschap voor Kolen en Staal, geleid is geweest.
Wat verstaat hij onder economisme? In tegenstelling tot het constitutionele proces in de achttiende en negentiende eeuw - laten we zeggen: van Montesquieu tot Thorbecke - dat tot de nationale democratieën in Europa heeft geleid, is het de ‘taal van de economie’ die het proces van de Europese integratie heeft beheerst.
Nu geeft de economie geen duidelijke criteria voor een spreiding van macht - en om een spreiding van macht te krijgen is juist een federale vorm nodig. Ja, het economisme, de nadruk op het economische proces, maakt het gemakkelijk om de moeilijke kwesties die een billijke spreiding van macht opwerpt, te omzeilen.
Zo wordt de Europese integratie een zaak voor economische deskundigen in plaats van constitutionele denkers. Dit heeft de aantrekkelijkheid dat snel resultaten worden geboekt. Immers, de economie is een van die sociale wetenschappen die ‘zich adverteren als van onmiddellijke relevantie te zijn voor de actuele situatie en het daarop te baseren beleid’, zoals A. van der Woude onlangs zei in zijn afscheidsrede als hoogleraar geschiedenis in Wageningen.
De verzorgingsstaat heeft dit proces in ieder West-Europees land verhaast. Terwijl het in de parlementen vroeger de juristen waren die de boventoon voerden, zijn het nu de economen, en die hebben meestal weinig geduld met processen van langere adem, zoals de culturele en sociale gevolgen van een geforceerde ontwikkeling, en met de constitutionele finesses die recht willen doen aan culturele en sociale verscheidenheid.
Maar de parlementen hebben tegelijkertijd aan macht verloren - juist ook als gevolg van dat economisme. De regeringen hebben een reusachtige voorsprong in kennis gekregen op het parlement, dat geen greep kan krijgen op het ingewikkelde detailwerk dat de verzorgingsstaat met zich brengt. Zo ontstaat er een stilzwijgend bondgenootschap tussen regering en parlement - ten koste van de democratische verantwoording.
Op Europese schaal overgebracht, wordt dit allemaal nog veel erger. Het Europese Parlemt heeft nauwelijks macht, en zowel Ministerraad als Europese Commissie, hoewel in concurrentie met elkaar verwikkeld, moeten weinig van pottenkijkers hebben. De geheimhouding die de gemachtigde voor buitenlands en veiligheidsbeleid, Xavier Solana, heeft weten te bedingen voor zaken zijn beleid betreffend ligt in dezelfde lijn.
Overigens heeft het economisme ook de neiging, zegt Siedentop, het onderscheid tussen buitenlandse en binnenlandse zaken te vervagen. Een groot deel van het buitenlands beleid is Europees beleid, en dat is voornamelijk economisch. Wat zou dat? Een buitenlands beleid onttrekt zich per definitie aan publieke discussie, en wanneer het meer ‘economisch’ wordt, strekt die noodzakelijke geheimhouding zich ook over de economie uit. Misschien onvermijdelijk als er zaken gedaan moeten worden, maar niet bevorderlijk voor de democratie in Europa.
Er moet onmiddellijk aan worden toegevoegd dat er van een onrust onder het publiek over deze gang van zaken weinig te merken valt. Er heerst overal hoogconjunctuur, dus waarom zouden wij ons hier druk over maken? Er is dan ook weinig sprake van een debat over de toekomst van Europa - althans in landen, zoals Nederland, die al volledig in de greep van het economisme zijn. De regering vindt dat wel rustig zo.
Dit is in Parijs en Berlijn niet onopgemerkt gebleven. Volgens Dominique Moïsi, adjunct-directeur van het Franse instituut voor internationale betrekkingen (die ook wel in onze krant schrijft), lijkt het wel alsof alleen in die twee hoofdsteden serieus gedebatteerd wordt over de toekomst van Europa (Financial Times, 31 juli). In Den Haag zwijgen Kok en Van Aartsen in elk geval in alle talen.
De laatste is liberaal, en voor het liberalisme heeft Siedentop ook harde woorden. Het heeft op het gebied van constitutioneel denken een reputatie op te houden, maar lijkt wel helemaal bezweken te zijn voor het economisme, ja zelfs het consumentisme, zegt hij. In Nederland beroepen de liberalen zich graag op Thorbecke en Telders, maar die zouden wel het een en ander over de staatkundige en volkenrechtelijke structuur van het Europa van de toekomst te zeggen hebben gehad.
Hoe dit ook zij - ‘over Europa wordt bijna uitsluitend in economische termen gesproken’ (Siedentop schrijft dit vóór de redevoeringen van Fischer en Chirac). ‘In hun uitlatingen zijn de elites in Europa ten slachtoffer gevallen aan de tirannie van de economische taal ten koste van politieke waarden, zoals spreiding van macht en democratische verantwoording. Meer en meer zijn wij in aanbidding verzonken voor het altaar van de economische groei in plaats van voor dat van het burgerrecht.’
Over het tweede grote obstakel dat Siedentop op de weg van een Europese federatie ziet, een andere keer.
NRC Handelsblad van 08-08-2000, pagina 9