Twee denkwerelden
Europa zal nooit een eenheid worden zonder een overeenstemming tussen Frankrijk en Duitsland, wordt wel gezegd. In die uitspraak zit veel waars. In elk geval zouden de afgelopen vijftig jaren niet die mate aan Europese integratie hebben bereikt die we nu kennen, als die twee landen in voortdurend conflict met elkaar waren geweest.
Het komt er nu op aan, de resultaten van die halve eeuw een politiek dak te geven - een dak waaronder zich ook nog de landen van Midden- en Zuidoost-Europa, die tot dusver buiten het integratieproces zijn gebleven, thuis kunnen voelen. En weer hangt voortgang, nu in staatkundige integratie, in de eerste plaats af van een akkoord tussen Frankrijk en Duitsland.
Nu gaat het niet meer om een compromis tussen economische en monetaire belangen en inzichten, die, hoewel ook zij sterk door politieke concepties beïnvloed worden, toch in laatste uitleg, zoals gebleken is, berekenbaar zijn en dus verzoend kunnen worden. Nu gaat het om puur politieke concepties en belangen, die in ieder land - dus ook in Frankrijk en Duitsland - door de geschiedenis van het betrokken land zijn gevormd. Nu gaat het veelal om irrationele of, in de meest letterlijke betekenis van het woord, onberekenbare factoren.
In het debat tussen Joschka Fischer en Jean-Pierre Chevènement, resp. de Duitse minister van Buitenlandse Zaken en zijn Franse collega voor Binnenlandse Zaken - een debat dat eerst schriftelijk en daarna van aangezicht tot aangezicht is gevoerd - komen die verschillen in staatkundige conceptie levensgroot naar voren, en dat stemt, hoe vriendschappelijk dat debat ook was, niet tot optimisme.
Fischer had dit debat ontketend door, in een rede te Berlijn, opnieuw een Europese federatie als logisch einddoel van het integratieproces te schetsen. Hierop had Chevènement scherp gereageerd. Hij zag in Fischers toekomstvisie een bewijs dat de Duitsers, na de traumatische ervaringen die zij met hun eigen nationalisme hadden gehad, nog steeds niet verzoend waren met het begrip natie, ja dit ‘verduivelden’ en daarom vluchtten in de ‘heimwee naar een soort federatie’.
In het persoonlijk debat dat beide heren onlangs hadden - ik schreef er al op 23 juni over - kwamen zij conceptueel niet nader tot elkaar. De oorzaak is duidelijk: het wereldbeeld van de Fransman is sterk gemarkeerd door een nationalisme zoals dat door de Franse Revolutie van 1789 in het leven is geroepen, terwijl dat van de Duitser gevormd is door een heel andere historische achtergrond.
Fischer schetst die achtergrond aldus: ‘Het was moeilijk voor ons een modern begrip van de natie als gemeenschap van citoyens te ontwikkelen. Duitsland had geen succesrijke burgerlijke, revolutionaire traditie, waarop het zich beroepen kon. [...] Pas in de vreedzame revolutie van 1989 heeft onze geschiedenis eindelijk haar bestemming gevonden’ (sich aufgelöst, staat er in de Duitse tekst, wat in de Franse, minder bevredigend, als libérée wordt vertaald).
De Fransman gelooft niet in dit Duitse ‘postnationalisme’, omdat hij, als Fransman, zich thuis voelt in zijn eigen natie en geen behoefte heeft aan een overstijgend begrip. ‘Het volk is van nature drager (dépositaire) van de soevereiniteit’, zegt hij als erfgenaam van de Franse Revolutie, en aangezien er geen Europees volk bestaat, kan de soevereiniteit niet overgedragen worden. ‘De Europese citoyenneté is een namaak-burgerschap.’
Hoe verschillend de inzichten van de Fransman en de Duitser zijn, bleek ook uit een kort historisch discours tussen hen. ‘Natuurlijk zijn onze naties aanmerkelijk ouder dan onze natiestaten’, zei Fischer. Waarop Chevènement: ‘Dat is niet het geval in Frankrijk. In Frankrijk is de natie een politieke en culturele schepping, die rondom de staat is gevormd.’ De Fransman kan zich geen natie zonder staat voorstellen, de Duitser wel.
Het is hier niet om gelijk of ongelijk te doen. Hier staan twee verschillende denkwerelden tegenover elkaar. De conclusie dringt zich op dat het vrijwel onmogelijk lijkt dat uit die twee denkwerelden één staatkundige conceptie zal voortkomen waarin alle Europeanen zich zullen kunnen vinden - en dan hebben we het nog niet eens over de vele andere denkwerelden die Europa rijk is.
Bepalen we ons tot de Franse en de Duitse, dan is de Fransman sterker in de analyse van de historisch gegroeide werkelijkheid (die ook de toekomst grotendeels zal bepalen), terwijl de kracht van de logica bij de Duitser ligt: wil Europa ook politiek een (liefst sterke en slagvaardige) eenheid zijn, dan zal het de natiestaat moeten overstijgen. Helaas, de mensen laten zich niet altijd door logica leiden, en als ze dat wel eens doen, dan vaak vanuit een prelogisch uitgangspunt.
Hoe dit ook zij - de Frans-Duitse ‘motor’ van de Europese eenheid is, ondanks de recente (schijnbare?) revisie, minder sterk dan nodig zou zijn om een politieke eenheid tot stand te brengen. In een recente Leidse dissertatie wordt het dan ook ‘niet vergezocht (geacht) om het uitblijven van een Europese identiteit toe te schrijven aan het fundamentele gebrek aan overeenstemming tussen de grotere Europese staten’, meer in het bijzonder aan het ontbreken van een ‘basisgelijk tussen Frankrijk en Duitsland’ (J.A. Schoneveld: Tussen Atlantica en Europa: over opkomst en ondergang van het spagaat in de Nederlandse buitenlandse politiek).
Rest de vraag: in hoeverre zijn de ideeën van Fischer en Chevènement representatief voor het denken over Europa in resp. Duitsland en Frankrijk? Fischers pleidooi voor een federatie heeft in eigen land geen noemenswaardige kritiek gewekt, ook niet bij de christen-democratische oppositie. Wat Chevènement betreft: zijn denkbeelden zijn representatiever voor wat, van links tot rechts, in Frankrijk over Europa gedacht wordt dan misschien op grond van zijn vrij excentrieke positie in de binnenlandse politiek aangenomen zou kunnen worden.
Alleen: hij neemt geen blad voor de mond, terwijl vele Franse politici hun bezwaren tegen Fischer meer versluierd uiten. Maar is wat president Chirac enige dagen geleden tegen Duitse journalisten zei erg verschillend van wat Chevènement betoogt? Hij zei: ‘Ik geloof niet dat we een federaal Europa kunnen hebben - tenminste zoals ik als Fransman die term begrijp. De totstandkoming van een Verenigde Staten van Europa is niet realistisch, omdat geen enkele natie bereid is haar identiteit op te geven.’
Aangezien in een federatie de culturele identiteit van de deelnemende staten onverlet zou blijven, moet hier, in plaats van identiteit, soevereiniteit gelezen worden (soevereiniteit is trouwens een verschijningsvorm van identiteit). Zegt Chevènement iets anders?
NRC Handelsblad van 27-06-2000, pagina 7