Interessant, maar vrijblijvend
Waarom heeft de Duitse minister van Buitenlandse Zaken, Joschka Fischer, de programmatische rede over Europa die hij op 12 mei in Berlijn heeft gehouden, een ‘persoonlijke toekomstvisie’ genoemd? Immers: hoe interessant die rede ook is, deze kwalificatie doet af aan haar politieke betekenis.
De conclusie van zijn Franse collega, Hubert Védrine, was dan ook dat de voorstellen die Fischer in die rede had gedaan, niet ‘op de tafel’ van de intergouvermentele conferentie liggen, die zich bezighoudt met de herziening van het verdrag van Amsterdam. Die voorstellen schetsen, zei hij, een ‘perspectief van lange termijn’.
Met andere woorden: Fischers voorstellen zijn interessant, maar vrijblijvend; en aan vrijblijvende gedachten kunnen bewindslieden hun tijd niet verdoen. Dat heeft onze minister van Buitenlandse Zaken Van Mierlo wel gemerkt. Niettemin zouden Fischers collega's uit kleinere landen willen dat de redevoeringen die zij ex cathedra houden, evenveel aandacht zouden trekken als Fischers persoonlijke toekomstvisie.
Die aandacht heeft zij niet alleen te danken aan het feit dat de spreker de minister van Buitenlandse Zaken van het grootste land van Europa is, maar ook aan de helderheid waarmee hij de onontkoombare keuze heeft geschetst waar de Europese Unie op het ogenblik voor staat. De keuze is, zoals Fischer zei, die tussen erosie en integratie.
Dat het besluitvormingsproces in een EU van 25 of meer leden helemaal zal vastlopen als dat niet drastisch veranderd wordt, is iedereen duidelijk. Maar wat dan? Iedere wijziging heeft immers gevolgen voor de invloed die elke afzonderlijke lidstaat op dat proces kan uitoefenen of voor de visie die elk land over de Europese samenwerking heeft.
Het zijn vooral de kleinere landen, wier invloed onder de tegenwoordige orde onevenredig groot is, die vrezen kind van de rekening te worden, terwijl de grotere landen weliswaar meer recht gedaan zullen zien aan hun demografische grootte, maar niettemin aan soevereiniteit of grandeur zullen moeten inleveren, Kortom, een pijnlijk proces, waaruit iedereen zo heelhuids mogelijk zal proberen te komen.
Ook Fischers persoonlijke toekomstvisie zal niet iedereen met gejuich ontvangen. Als alternatief voor de erosie of stagnatie die de EU te wachten staat als zij op dezelfde voet doorgaat, stelt hij tenslotte een Europese federatie, berustende op een ‘soevereiniteitsdeling’ tussen een Europese regering en de nationale staten (die hij realiteiten noemt ‘die niet weg te denken zijn’). Die federatie is, in zijn visie, het eindstation. Als mogelijke tussenstap stelt hij de vorming voor van een niet-exclusieve groep van Europese landen die nu al verder willen gaan en als 't ware een zwaartekracht uitoefenen op de andere. Hij noemt die groep dan ook Gravitationszentrum. Dat centrum, dat hij ook ‘voorhoede’ en ‘locomotief’ noemt, zou een eigen regering, een sterk parlement en een direct gekozen president hebben.
Tegen deze visie, die hier in grove trekken weergegeven is, valt natuurlijk het nodige in te brengen en zal ook het nodige ingebracht worden (als zij niet, als zijnde vrijblijvend, gauw onder tafel geschoven zal worden). Maar intussen heeft Fischer de lidstaten van de EU wél met de neus op de werkelijkheid gedrukt: Europa wordt handelingsonbekwaam als het niet spoedig besluit tot politieke integratie.
Eigenlijk is het merkwaardig dat hij in dit verband niet de zwakte van de euro heeft genoemd. Zolang Europa op de beleggers van de wereld niet de indruk maakt van een handelingsbekwame politieke eenheid, zoals de Verenigde Staten dat zijn, zullen zij liever de dollar helpen versterken. De zwakte van de euro is de politieke zwakte van Europa.
Maar los van dit aanschouwelijk voorbeeld: is er enige kans dat Fischers visie ingang zal vinden bij een, al is het slechts kleine, groep lidstaten van de EU? Tot die kleine groep zal in elk geval Frankrijk moeten behoren. Dat heeft Fischer in zijn rede herhaaldelijk onderstreept. Daarom heeft hij zijn rede ook niet in een broeikas geschreven. Hij heeft voortdurend voeling gehouden met zijn Franse collega.
Het komt dus in de eerste plaats aan op de Franse reactie erop. Hoe zal die zijn? Noch president Chirac noch minister-president Jospin behoort tot de pro-Europese vleugel van hun partijen, zegt oud-president Giscard d'Estaing in een interview in de Volkskrant (19 mei). Dat is nog een understatement, want de gaullisten (Chiracs partij) zijn principieel tegen soevereiniteitsoverdracht, terwijl Jospin regeren moet met de communisten en de partij van Chevènement, die ook daartegen zijn.
Le Monde van 20 mei zegt dan ook dat in de Franse politiek ‘niemand het waagt de staatkundige organisatievorm van de toekomstige (Europese) Unie op te roepen, zoals Joschka Fischer dat gedaan heeft’. Le Monde zelf, Le Figaro en andere Franse kranten mogen Fischer dan wel toejuichen, maar die toejuichingen behoren tot de vrijblijvendheid die het voorrecht van kranten is.
En Duitsland? Fischer zelf is leider van een partij die vrijwel op apegapen ligt, bovendien ernstig verdeeld is en niet bekend staat als erg Europees gezind. Die reputatie heeft bondskanselier Schröder evenmin. En de nieuwe fractievoorzitter van de oppositionele CDU, de ex-europarlementariër Merz, heeft, in een reactie op Fischers rede, gezegd: ‘Wij moeten bevoegdheden van de EU aan de nationale staten teruggeven.’ Dat ziet er dus ook niet zo best uit. In Nederland voelt staatssecretaris Benschop, die het oor heeft van de minister-president, zich wonderwel thuis in het netwerk Europa, dat zo ongeveer het tegenovergestelde is van wat Fischer voor ogen staat. Ook Spanje en de Scandinavische landen staan niet te juichen, om van het Verenigd Koninkrijk maar te zwijgen. En ten slotte staan de net van Moskou bevrijde landen niet te springen om de herwonnen soevereiniteit weer weg te geven. Zij alle zullen zich graag beroepen op de vrijblijvendheid van Fischers voorstellen.
Die voorstellen zijn gedaan in het vooruitzicht van de uitbreiding van de EU met twaalf nieuwe leden. Dat vooruitzicht nu dwingt de EU tot drastische wijziging van de verdragen waarop zij berust. Te vrezen valt dat de tegenwoordige lidstaten, teneinde die keuze te ontwijken, de uitbreiding op lange termijn zullen schuiven. Maar ook daar zou de EU, in haar huidige omvang gebleven, niet veel handelingsbekwamer door worden.
NRC Handelsblad van 23-05-2000, pagina 7