Een verwend kind
Toen in 1952 de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal - de eerste Europese supranationale organisatie, waaruit tenslotte de Europese Unie zou voortkomen - in werking trad, werden haar eerste ambtenaren voornamelijk gerekruteerd uit de ambtenarenkorpsen van de zes deelnemende landen.
Voor de Nederlandse ambtenaren die naar Luxemburg, zetel van de nieuwe organisatie, trokken, betekende dit dat hun nationale dienstverband werd verbroken. Zelfs hun nationale pensioenrechten vervielen. Zo had het Nederlandse kabinet beslist. Het wilde daarmee tot uiting brengen dat de Europese ambtenaren op generlei wijze afhankelijk mochten zijn van de regering van hun land van herkomst.
En die ambtenaren zelf? Die aanvaardden dat als een volstrekt normale consequentie van hun keus voor Europa. Terwijl het standpunt van het Nederlandse kabinet, waarvan sommige leden (onder anderen minister-president Drees) helemaal niet zo supranationaal-gezind waren, vooral ingegeven werd door zuiver staatsrechtelijk denken, kon bij de betrokken ambtenaren gesproken worden van idealisme.
Op een goed ogenblik heeft het Nederlandse kabinet dit rigoureuze standpunt moeten verlaten. Het bleek dat andere lidstaten - vooral Frankrijk - er anders over dachten. Hun naar ‘Europa’ gedelegeerde ambtenaren bleven gewoon op de nationale rol staan en waren dus zeker van een veilig onderkomen wanneer er, op de een of andere manier, een eind zou komen aan hun Europese carrière. Ze werden beschouwd en beschouwden zichzelf min of meer als pionnen van hun regering in ‘Europa’.
Een andere overweging van het Nederlandse kabinet om zijn standpunt te wijzigen was dat niet eindeloos gerekend kon worden op het idealisme van degenen die wel een tijdje in een Europese organisatie wilden werken. Niet langer mocht er van worden uitgegaan dat zij wel bereid zouden zijn hun schepen achter zich te verbranden. Zonder zo'n wijziging zou het steeds moeilijker worden goede ambtenaren ertoe te bewegen naar Luxemburg (of later: Brussel) te gaan.
Het rigoureuze of idealistische standpunt van de beginjaren week dus allengs voor een meer realistischere benadering, en uit het misbaar dat het Nederlandse kabinet maakt over de overplaatsing van de Nederlander Trojan, die de hoogste ambtenaar is in de Europese Unie, blijkt wel dat het nu helemaal overstag is gegaan. Zonder blikken of blozen beschouwt het Trojan als zijn ambtenaar.
Vooral minister Van Aartsen gaat hierin heel ver. Terwijl minister-president Kok aan zijn protest tenminste nog toevoegt dat Prodi, de voorzitter van de Europese Commissie, het volste recht had Trojan over te plaatsen, spreekt onze minister van Buitenlandse Zaken ervan Prodi op het matje te roepen en klaagt hij bij zijn Europese collega's, die hem natuurlijk een reusachtige zeur vinden dat hij met zulke beuzelarijen bij hen aankomt.
En als het kabinet tenminste nog consequent was geweest! Maar nee, ongeveer terzelfder tijd als het kabaal maakt over de overplaatsing van de onmisbare Trojan, geeft de regering dezelfde Trojan een klap in het gezicht door de Europese ambtenaar Van Buitenen, die door zijn opperste baas, Trojan, berispt is geweest omdat hij uit de school had geklapt, een koninklijke onderscheiding te verlenen - daarmee overigens tevens zondigend tegen het zowat laatste beginsel dat nog over was uit de strenge en idealistische oertijd, nl. dat Nederlanders die Europees ambtenaar zijn, geen koninklijke onderscheidingen krijgen.
Kortom: dat de opeenvolgende kabinetten zich langzamerhand aangepast hebben aan een realistischer beleid, is begrijpelijk; maar het gaat wel heel ver te doen alsof de Europese status van de Europese ambtenaar helemaal een fictie is. Het ergste is wel dat het kabinet, met zijn misbaar, voedsel geeft aan het algemeen cynisme over Europa. Was dat de bedoeling?
Het minste wat hiervan gezegd kan worden, is dat dit alles wel heel weinig subtiel gespeeld is. Het internationale prestige van Kok kan zo'n deukje misschien wel hebben, maar dat van Van Artsen, die maar pas komt kijken (en in die korte tijd niet door handigheid heeft uitgeblonken), niet.
En de betrokken ambtenaar zelf? Die is heel wat subtieler in zijn reactie naar buiten toe. Wat hij werkelijk van zijn overplaatsing denkt, zegt hij niet, maar wel laat hij, heel diplomatiek, doorschemeren dat hij toch al aan verandering van werkkring toe was. Helemaal ongeloofwaardig hoeft dat niet te zijn: na een slopende carrière wil iemand van zijn leeftijd (57) soms wel eens wat rustigers. Die rustigere werkkring zou dan die van vertegenwoordiger van de EU in Genève zijn. Een ideale plaats! En allerminst het ‘Siberië van de Europese politiek’, als hoedanig het in Vrij Nederland van 13 mei wordt beschreven. Een Nederlander die ook tompambtenaar in Brussel is geweest, zegt dat hij zijn beste mensen altijd naar Genève stuurde, omdat daar de Wereldhandelsorganisatie gevestigd is. Maar terug naar Nederland: als het kabinet nu klaagt dat er, na Trojans overplaatsing zo weinig Nederlanders meer als topambtenaren bij de EU zitten, dan is dat grotendeels zijn eigen schuld. Jarenlang is het verwend geweest met Trojan in zijn sleutelfunctie. Nu moet het niet als een verwend kind reageren, maar zelf iets doen aan Europese carrièreplanning - maar dan wel liefst op een 'n beetje subtiele manier.
NRC Handelsblad van 16-05-2000, pagina 11