Afstand: wezen der monarchie
Afstandelijkheid - dat woord horen we vaak in de discussie over het koningschap en, meer in het bijzonder, over de houding van koningin Beatrix. De laatste dagen kwam ik het in beschouwingen driemaal tegen. Meestal wordt die eigenschap, afstandelijkheid, negatief beoordeeld.
In het Algemeen Dagblad van 28 april schrijft Thijs Wöltgens, oud-fractievoorzitter van de PvdA in de Tweede Kamer: ‘Nederland is een monarchie met republikeinse onderdanen. Dat vergt evenwichtskunst van de koning(in). Al te grote afstandelijkheid komt al snel over als arrogantie [...].’
In Trouw van 29 april heeft commentator Willem Breedveld het over de ‘Beatrix bv’: ‘de bv moet in het laatste deel van haar regeerperiode iets meer van haar beslotenheid prijsgeven. Ter wille van een gunstiger koers. De magie van de Beatrix bv is uitgewerkt. Zakelijkheid wordt nu uitgelegd als afstandelijkheid [...].’
En in het hoofdartikel van de Haagsche Courant van dezelfde dag lezen we: ‘...sinds Beatrix' inhuldiging in 1980 is Nederland [...] flink veranderd. Er is een nieuwe politieke generatie aangetreden, die [...] zelfbewuster is dan ooit. Dat zou zo'n probleem nog niet zijn als koningin Beatrix er niet zo'n afstandelijke, majesteitelijke stijl op na had gehouden.’
We zien het: afstandelijkheid wordt negatief gewaardeerd. Soms is dat de mening van de schrijver zelf, soms schrijft hij die mening de openbare mening toe. Maar wat wil men? Moet de koningin nog minder afstandelijk worden dan zij zaterdag al in de nauwe stegen van de Leidse binnenstad was, toen het publiek zich met allerlei zelfgebakken moppen en oranjebitter aan haar opdrong?
Gelukkig zijn ons deze keer de gênante taferelen die zich vorig jaar in Houten op Koninginnedag afgespeeld hebben, bespaard gebleven, maar over 't algemeen geldt: hoe kleiner de afstand, des te meer vrijheden veroorlooft zich het publiek. En daarbij kun je je nog afvragen of die familiariteiten geïnspireerd worden door echte Oranjeliefde dan wel door de hoop zichzelf 's avonds op de televisie te zien en aan vrienden en familieleden te tonen. Publiek exhibitionisme dus.
De spraakmakende gemeente heeft dat al lang door en spreekt al jaren met dédain over het ‘koekhappen en zaklopen’ op Koninginnedag, maar het is diezelfde spraakmakende gemeente waaruit klachten over de afstandelijkheid van de koningin opstijgen. 't Is ook nooit goed.
Beseffen degenen die om minder afstandelijkheid roepen, eigenlijk wel dat de monarchie, die de meesten hunner beweren te willen handhaven, staat of valt met een zekere afstandelijkheid? De eerbied die we geacht worden jegens het koningshuis te koesteren, houdt die afstand in. Familiarity breeds contempt, luidt het Engelse spreekwoord.
Ook is het niet zo dat uitvoering van de voorstellen ter beperking van de macht of invloed van het staatshoofd die nu de ronde doen, die afstand zou verkleinen. Eerder omgekeerd. Als lid van de regering en als degeen die de kabinetsformateur aanwijst, heeft het staatshoofd meer voeling met de maatschappij dan het in de ceremoniële functie zou hebben waartoe die voorstellen het willen relegeren. Daarom is het de vraag of met de roep om minder afstandelijkheid niet bedoeld wordt dat de koningin zich als persoon populairder moet gedragen. De huidige koningin zou zich dan moeten forceren, wat onmiddellijk doorzien zou worden. Maar afgezien daarvan: zij zou zo'n concessie aan de eisen van public relations waarschijnlijk zien als strijdig met het koningschap, dat zij als een opdracht beschouwt en niet als een streven naar populariteit.
Zeker, het is moeilijk in het televisietijdperk deze opvatting te handhaven. De televisie is één grote wedstrijd om populariteit, en de televisie verkleint de afstand die tot het wezen van de monarchie behoort. Om de dichter Gerrit Komrij aan te halen: ‘Het sieraad der afstandelijkheid heeft plaatsgemaakt voor een vals soort vertrouwelijkheid’ - hetzelfde soort vertrouwelijkheid als het uitbundig zoenen bij begroetingen en het te pas en onpas noemen van voornamen suggereren.
Daarom is het de vraag of, als de monarchie inderdaad gedoemd zou zijn op den duur te verdwijnen, dit niet eerder zou komen door al die valse vertrouwelingen en exhibitionisten die haar nu toejuichen, dan door uitvoering van de voorstellen van Thom de Graaf - hoe onnodig die op zichzelf ook mogen zijn.
NRC Handelsblad van 02-05-2000, pagina 9