De dictatuur van de middelmaat
Onder het begrip ‘het menselijk tekort’ kan veel verzameld worden, ja in feite: al het doen en denken van de mens. Het laatste nummer van het tijdschrift Nexus, dat aan dit begrip gewijd is, bevat dan ook bijdragen van zeer uiteenlopende aard. In mijn vorige artikel (25 april) citeerde ik uit een beschouwing van de Argentijnse schrijver Albert Manguel over de behoefte van de mens de herinnering vast te leggen in monumenten.
Een andere bijdrage is van de Tsjech Ivan Klima over de twintigste eeuw: ‘een eeuw van ideologieën’. Hij kan erover oordelen, want is zelf slachtoffer van het nationaal-socialisme geweest en vervolgens, na eerst aanhanger van het communisme te zijn geweest, eveneens slachtoffer van die ideologie.
Zijn stelling is dat ‘de ideologische bewegingen zich richtten tot de naïeve en onbeduidende mensen. De eersten boden ze de visie van een andere en betere wereld, waarin ofwel hun eer ofwel de algemene rechtvaardigheid hersteld zou worden; de anderen beloofden ze te bevrijden uit hun deprimerende, wezenloze bestaan.’
De eersten raakten vroeg of laat ontgoocheld, al deden ze in de Praagse Lente van 1968 nog een vergeefse poging hun idealen van hun jeugd te verwezenlijken (hetzelfde hadden Poolse en Hongaarse communisten in 1956 geprobeerd - ook tevergeefs). Het resultaat was dat het reële communisme kwam te steunen op mensen ‘wie de laatste en enige mogelijkheid werd geboden te ontsnappen aan de eigen onbeduidendheid’.
‘Wat een kans deed zich hier ineens voor aan onsuccesvolle wetenschappers, kunstenaars, evenzogoed als aan luie en onsuccesvolle ambachtslui en ambtenaren! Het volstond zich aan te sluiten bij de nieuwe ideologie; het was niet nodig in de dwaze visies te geloven, het was nodig zich erbij aan te sluiten, aangenomen te worden en zich aldus [...] boven hen te plaatsen die succesvoller, ijveriger en bekwamer waren.’
Vooral de Tsjechische ervaring ‘toont heel duidelijk aan dat een ideologisch regime alleen in zijn beginfase een ideologie nodig heeft. Visie is niet nodig zolang de kans geboden wordt aan álle miskende, onsuccesvolle, onbekwame en luie mensen, alle carrièristen, want daarvan zijn er in een maatschappij altijd meer dan genoeg.’
Op die manier zagen de ideologische regimes de tak door waarop ze zitten, zoals tien jaar geleden wel gebleken is: de communistische regimes waren in welvaart en technologisch vermogen hopeloos bij het Westen achtergeraakt en stortten in. Hun middelmaat weerspiegelde zich in de opvolgers van Lenin en Stalin - met Chroesjtsjov en Gorbatsjov als betrekkelijke uitzonderingen, die dan ook door hun eigen mensen gedesavoueerd werden.
Maar is de middelmaat voorbehouden aan ideologische regimes? De Spanjaard José Ortega y Gasset schreef zijn bekende boek La rebelión de las masas in de jaren '20 (het verscheen in 1930). Vertalingen verschenen later (in Nederland in 1937), en toen werd algemeen aangenomen dat Ortega met de ‘opstand der horden’ de fascistische en communistische massabewegingen bedoelde. Maar dat was slechts zeer gedeeltelijk waar.
Ortega zag dat de toenmalige Europese maatschappij, ook buiten het Rusland van Stalin en het Italië van Mussolini (Hitler was toen nog niet eens aan de macht), het stempel droeg van de massamens, dat is: de gemiddelde, middelmatige mens, die hij ook onder intellectuelen, geleerden en specialisten ontwaarde.
Wèl meende hij dat de massamens, door zijn gebrek aan culturele bagage, gemakkelijk de prooi van communistische of fascistische ideologieën kon worden, maar zelf was die massamens volgens hem het product van de burgerlijke maatschappij, waarin de elite het had laten afweten. Ortega had een geestverwant in Huizinga, die in zijn In de schaduwen van morgen (1935) de ‘gemiddelde mens’, hoewel ‘onderwezen over alles en nog wat’, ‘minder en minder aangewezen (zag) op eigen denken en eigen uitdrukking’.
Beide denkers zijn daarom pessimisten genoemd - doemdenkers, zouden wij nu zeggen. Maar Huizinga ontkende dit. ‘Ik ben een optimist’, schreef hij in de voorrede van zijn boek met de pessimistische titel. Ortega was een soort vitalisme toegedaan, dat hem evenwel niet naar het fascisme dreef.
Klima, geboren in 1931, heeft de burgerlijke maatschappij die Ortega en Huizinga analyseerden, niet bewust meegemaakt (van 1939 tot 1945 was Tsjechoslowakije onder Hitler, van 1948 tot 1989 onder Moskou). Hij heeft dus ook niet het regeneratievermogen van die maatschappij beleefd.
Is het daarom dat hij zijn bijdrage aan Nexus uitgesproken pessimistisch eindigt? Hij vreest dat ‘de voorwaarden waaruit ze (d.i. de ideologische bewegingen) zijn ontstaan en waardoor ze een tijdlang het denken van miljoenen mensen konden beheersen, niet zijn verdwenen’. Immers, ‘onze beschaving vermeerdert het aantal mensen wier lot onbeduidendheid is’.
Maar aangezien ‘de mens ernaar verlangt te ontkomen aan de hopeloosheid van zijn bestaan, is het meer dan waarschijnlijk dat er een charismatische persoonlijkheid zal verschijnen die een nieuwe boodschap brengt, een nieuw idee, en zo de mensen weer hoop biedt en zin geeft aan hun handelen. Het is logisch te erkennen dat alles kan uitmonden in een optreden nog waanzinniger dan wat we met ontzetting hebben aangezien in de nu ten einde lopende eeuw.’
De ‘totalitaire verleiding’ heette een boek van Jean-François Revel uit 1976. Revels pessimisme werd niet bewaarheid, maar dat wil niet zeggen dat die verleiding niet weer eens haar kop kan opsteken. Er gevoelig voor te zijn is zeker een menselijk tekort.
NRC Handelsblad van 28-04-2000, pagina 7