Hoe en wanneer wordt een tijd rijp?
Prof. Stuurman heeft gelijk wanneer hij, in de krant van zaterdag j.l., schrijft dat veel reacties op het Europese optreden tegen Oostenrijk voornamelijk gaan over kwesties van tactiek, maar niet over de vraag of het in beginsel legitiem is dat Oostenrijk sancties opgelegd krijgt. Inderdaad, maar dat komt doordat niemand de legitimiteit van die sancties betwist. Vandaar dat daarover geen debat is. De vraag waarover het ging is: zijn die sancties tactisch juist? Minder gelijk heeft prof. Stuurman, meen ik, wanneer hij het heeft over het optreden en de sancties van de Europese Unie. Het is niet de EU als zodanig die die sancties heeft opgelegd, maar veertien lidstaten van de EU. De instellingen van de EU zijn daar volkomen buiten gelaten. Zelfs de Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijke buitenlandse en veiligheidsbeleid, Solana, is niet geconsulteerd geweest. Het was een puur intergouvernementele actie.
In zijn artikel in de krant van 10 februari laat ook Hans van den Broek na daarop te wijzen. Ook hij spreekt van een actie van de EU. Dit is des te merkwaardiger omdat hij, als oud-minister van Buitenlandse Zaken en oud-lid van de Europese Commissie, het onderscheid tussen een communautaire en een intergouvernementele actie zou moeten kennen.
Dat onderscheid is niet puur formeel. Dat blijkt al hieruit dat er onder de veertien lidstaten die Oostenrijk in de ban hebben gedaan, helemaal geen eenstemmigheid bestaat omtrent de uitleg die aan hun besluit gegeven moet worden. Moeten de ministers hun Oostenrijkse collega's een hand geven of de zaal uitlopen wanneer die het woord nemen? De verschillende ministers handelen verschillend, zoals tien dagen geleden in Lissabon bleek, toen onze minister De Vries bleef zitten en zijn Belgische en Franse collega's de zaal verlieten. Maar die eenstemmigheid bestaat ook niet binnen iedere regering afzonderlijk, ja zelfs niet binnen één en hetzelfde departement, zoals we vorige week hebben kunnen zien aan het gênante verschil van mening tussen minister Van Aartsen en zijn staatssecretaris over de vraag of Kok wel of niet de telefoon zal opnemen wanneer zijn Oostenrijkse collega hem opbelt (Van Aartsen: ja; Benschop eerst: nee, daarna: ja).
Eén van de veertien, Denemarken, is door die actie tegen Oostenrijk helemaal in een moeilijk parket gekomen. Immers, daar voert de regering van de sociaal-democraat Rasmussen al lang een immigratiebeleid uit dat Haider slechts nog maar predikt. Zelfs in zijn retoriek verschilt Rasmussen niet zo veel van hem. In zijn nieuwjaarstoespraak zei hij dat de Denen zich niet ‘als vreemdelingen in eigen land’ zouden moeten voelen en dat er in Denemarken nooit een multi-etnische samenleving zou komen (hoewel het aantal allochtone scholieren 8,3, in Kopenhagen zelfs ruim 20, procent bedraagt). Maar geen Europese haan kraaide. Omdat Rasmussen sociaal-democraat is?
Denemarken is ook daarom een interessant voorbeeld omdat het onderwerp er tien jaar geleden nog volstrekt taboe was. Toen een vorige regering - zonder sociaal-democraten - een onderzoek liet verrichten naar het aantal allochtone scholieren dat in de toekomst verwacht zou kunnen worden en naar de consequenties die daaruit getrokken zouden moeten worden, werd de enkele verrichting van dat onderzoek al als uiting van vreemdelingenhaat gebrandmerkt.
Is Denemarken ons gidsland? Ook in Nederland is het onderwerp slechts langzaam uit de taboesfeer gekomen. Toen de VVD'er Bolkestein het een jaar of tien geleden openlijk aansneed, vielen andere partijen over hem heen over die taboeschending, als hij al niet direct van racisme werd beticht. Nu kan de PvdA'er Paul Scheffer vrijmoedig zijn bezorgdheid over het ‘multiculturele drama’ uiten en volgt er een zinnige discussie - en straks misschien nog wel meer.
Het zou overigens op zichzelf een studie waard zijn na te gaan hoe die kentering in de loop van de tijd zich heeft voltrokken. Meestal wordt volstaan met de gemeenplaats dat de tijd er rijp voor was, c.q. er nog niet rijp voor was, maar dat lost de vraag niet op. Wanneer en hoe wordt een tijd rijp? Dat is überhaupt een interessante vraag, maar nu stellen we haar aan de hand van het actuele vreemdelingenvraagstuk.
Maar terug naar Oostenrijk, en meer in het bijzonder prof. Stuurmans artikel erover. Het gezag van dat artikel wordt enigszins aangetast door het feit dat de auteur, hoewel hoogleraar Europese geschiedenis, niet helemaal op de hoogte blijkt van die geschiedenis. Immers, hij schrijft aan generaal De Gaulle de uitdrukking Europe des patries toe, terwijl De Gaulle meermalen openlijk heeft ontkend die hem steeds in de mond gelegde term ooit te hebben gebruikt.
Ook dit is niet een puur formele kwestie. Immers, ook het supranationale Europa, waar De Gaulle zich tegen keerde, zou een Europa der vaderlanden zijn, zoals in Nederland Friezen nog steeds een Fries en Limburgers nog steeds een Limburgs vaderland hebben. Nee, tegenover het supranationale Europa stelde De Gaulle het Europa der staten, volgens hem de enige elementen die ‘valabel, legitiem en in staat’ zijn om Europa ‘op te bouwen’ (persconferentie van 15 mei 1962).
Als prof. Stuurman niet over die en andere bewijsplaatsen beschikte, had hij, met even nadenken, toch ook tot de conclusie kunnen komen dat De Gaulle, vanuit zijn conceptie, het ‘Europa der vaderlanden’ niet tegen het supranationale Europa had kunnen stellen. Een hoogleraar Europese geschiedenis die De Gaulles conceptie niet begrijpt - arme studenten! (Ten overvloede: je hoeft het niet met een conceptie eens te zijn om haar toch te kunnen begrijpen.)
Ook tegen Van den Broeks betoog heb ik, behalve inhoudelijke bezwaren, één specifieke bedenking. Dat hij fulmineert tegen het standpunt dat André Spoor en ikzelf in de Oostenrijkse kwestie hebben ingenomen - waarbij Spoors opvatting hier zwaarder weegt, omdat hij in de jaren '90 ruim zes jaar in Wenen heeft gewoond - is Van den Broeks goed recht (al deel ik zijn mening - inderdaad: op tactische gronden - niet).
Maar wanneer Van den Broek schrijft: ‘Laten opiniemakers de politiek liever helpen dan hinderen in het nimmer eindigende gevecht tegen het virus van het nationalisme’, dan toont zich hier, ten voeten uit, de bewindsman die opiniemakers eigenlijk alleen maar duldt wanneer zij het met hem eens zijn. Of is het de Hollandse schoolmeester, als hoedanig zijn Duitse collega Genscher hem placht te betichten?
NRC Handelsblad van 22-02-2000, pagina 9