De psychologie van de betoger
Een onderwerp waar sociologen en psychologen zich eens over zouden moeten buigen, is de psychologie van de betoger. Wat bezielt hem of haar? Is het de behoefte uiting te geven aan primaire gevoelens van woede, vreugde, haat of wanhoop? Of is het de wil een bepaalde toestand te veranderen? Of zijn er andere motieven in het spel? En welke rol speelt de televisie daarin?
Het is als eenvoudige televisiekijker dat ik me dat vaak afvraag. Als ik op de buis mensen zie die protesteren tegen de dreigende sluiting van hun bedrijf of loonsverhoging eisen, en ze doen dat met gekke petjes op en met geestig bedoelde leuzen-in-rijm, terwijl ze onderling veel plezier lijken te hebben en lachen en wuiven zodra een camera op hen gericht wordt, dan denk ik: nu, hun staat het water kennelijk nog niet tot de lippen.
Op mij heeft zo'n betoging dan kennelijk niet het beoogde effect. En op de miljoenen andere kijkers? En op de ministers en Kamerleden (want veel van die betogingen vinden plaats in Den Haag)? Ik waag het te betwijfelen. Het is in elk geval heel wat anders dan wat negentiende-eeuwse schilderijen ons tonen van vroegere betogingen: nobele arbeiders van wie de woede afstraalt, vaak vergezeld van afgetobde vrouwen met kinderen aan de borst.
Zeker, die schilderijen geven de werkelijkheid ook niet weer, want als je foto's uit die tijd bekijkt, zien die betogers er meestal ordelijk uit en staren ze allemaal geboeid naar de camera (toen blijkbaar nog iets nieuws). Maar die schilderijen proberen tenminste een beeld te geven van een werkelijkheid - niet die van de betoging, maar van de gevoelens die er aanleiding toe gaven. Het schilderij is zelf een betoging.
De vraag naar het effect kwam ook bij mij op bij het kijken naar de betoging in Wenen tegen Haider, waaraan vele buitenlanders meededen. Het was vooral die buitenlandse deelneming die mij deed afvragen wat het effect daarvan zou zijn op de Oostenrijkers, want die waren het toch op wie de betogers indruk wilden maken, mogen we aannemen.
En alweer nam ik mijzelf als voorbeeld. Wat zou mijn reactie zijn als buitenlanders hier zouden komen protesteren tegen een Nederlandse Haider (van wie ik, bijna per definitie, geen aanhanger zou zijn) - met leuzen in hun taal (Duits bijvoorbeeld)? Ik vrees dat mijn reactie zou zijn: bemoeien jullie je met je eigen zaken; wij zullen zelf dat varkentje wel wassen.
Toegegeven: een primitieve reactie, maar ik ben er niet zo zeker van dat er niet anderen zouden zijn die nòg primitiever zouden reageren: nu gaan we lekker juist wèl op onze eigen Haider stemmen. Een proteststem dus tegen die buitenlandse bemoeiing. In dat geval zou zo'n betoging - en vooral de buitenlandse deelneming eraan - een averechts effect hebben. Zou dat in Wenen ook niet het geval kunnen zijn geweest?
In Wenen liepen er ook, zoals we op de televisie konden zien, punkers en andere anarchisten mee in de betoging. Ook zag ik veel rode vlaggen en konterfeitsels van Che Guevara. Prachtig, maar zijn die beelden nu juist geschikt om de Oostenrijkse burger ervan te weerhouden op Haider te stemmen? Of was dat helemaal niet de bedoeling van die betogers? Waren die alleen maar op een rel uit?
Op een rel waren de Nederlandse deelnemers aan die Weense betoging misschien niet uit, maar gezelligheid was blijkbaar bij sommigen wèl een belangrijk nevenmotief (het waren per slot van rekening Nederlanders). ‘Maar zo'n reis (naar Wenen) is vooral ook heel gezellig’, zo wordt in het Algemeen Dagblad een zestienjarige deelneemster aangehaald.
Maar de Nederlandse delegatie bevatte ook de nodige exhibitionisten (een slag mensen dat altijd door zulke betogingen wordt aangetrokken). Zo was er de in Amsterdam bekende travestiet Fabiola, die zichzelf een levend kunstwerk noemt en in een lange rode jurk rondloopt, op plateauzolen en met een reusachtige hoed op het hoofd. Hoeveel Oostenrijkers hebben, bij het zien daarvan, besloten Haider hun steun te onthouden?
Een van de Nederlandse deelnemers noemde niet ten onrechte de eigen delegatie de ‘ijdelste’ van alle delegaties. ‘Al dat applaus’ - kennelijk van Oostenrijkers die al bekeerd waren - ‘daar heb ik, eerlijk gezegd, wel van genoten’ (aldus het verslag in Trouw). Bevrediging van eigen ijdelheid was blijkbaar ook een motief om naar Wenen te gaan.
De Nederlandse delegatie was niet alleen de ijdelste, maar ook waarschijnlijk de kleinste, volgens een eveneens door Trouw geciteerde organisatrice van de reis naar Wenen. En van die delegatie, waar één bus genoeg voor was, bestond de helft uit mensen die werken bij de groepen die de reis organiseerden of andere antiracismeorganisaties, en een kwart uit journalisten.
Die journalisten hebben dan gezorgd voor uitvoerige reportages over die reis in hun kranten. Daarmee hebben ze bijgedragen aan een sterke uitvergroting van de werkelijkheid, want was de omvang van de Nederlandse delegatie werkelijk die uitvoerigheid waard? Kortom, de lezer krijgt ook in zijn kranten de werkelijkheid niet weerspiegeld.
Maar dat wisten we al sinds het ontstaan van de pers: als er tussen Amsterdam en Haarlem een trein ontspoort, dan komt dat groot in de krant, terwijl er met geen woord gerept wordt van de honderden treinen die dat traject dagelijks zonder ongelukken afleggen.