Tussen Frankrijk en Nederland
Predikanten, zo heb ik me laten vertellen, halen wel eens een oude preek uit de kast en houden hem dan opnieuw. Zo zijn, althans waren, er professoren die elk jaar hetzelfde college opdreunden. Daarom mag ik wel een anekdote vertellen die ik al eens eerder heb gedebiteerd.
Zo'n twintig jaar geleden kreeg ik bezoek van de pas aangekomen raad bij de Franse ambassade. Ik dacht dat hij kwam kennismaken. Dat was ook wel zo, maar zijn boodschap was kennelijk een andere. Hij viel vrijwel met de deur in huis: ‘Wordt er in Nederland wel gedacht over de gevolgen van een eventueel uiteenvallen van België?’
Het was duidelijk dat hij die vraag in opdracht van de Quai d'Orsay stelde. Mijn antwoord was ongeveer hetzelfde als dat wat de benoemde dr. Samuel Johnson gaf aan een Zweed die hem vroeg: ‘Meneer, wat denken de Engelsen van de Zweden?’: ‘Meneer, de Engelsen denken nooit aan de Zweden.’ Zo denken de Nederlanders zelden aan de Belgen.
Dit was, zo haast ik mij eraan toe te voegen, voordat minister Kooijmans, tijdens zijn anderhalf jaar durende bewind (1993-1994), de opdracht had gegeven een studie te maken van de ontwikkelingen in België. Deze resulteerde in een voortreffelijke nota, maar het was weer kenmerkend dat, zodra die nota was afgescheiden, de betrokken ambtenaar op iets anders werd gezet. Zo veroudert de expertise op een departement natuurlijk snel.
Te oordelen naar de vraag die die Franse diplomaat mij stelde, volgt Frankrijk de ontwikkelingen in zijn buurland wel nauw. Nederland zou dit ook moeten doen, want België is ook ons buurland, en een uiteenvallen van dat land zou, hoe dan ook, gevolgen hebben voor de machts- en stemverhoudingen in de Europese Unie, om niet te spreken van de gevolgen voor de buurlanden.
Maar is een uiteenvallen van België niet iets wat al jarenlang dreigt en nooit gebeurt? Als we mogen geloven wat Guido Fonteyn in een vraaggesprek in het maandblad Meervoud (januari 2000) zegt, wordt het nu toch langzamerhand een mogelijkheid die ernstig genomen moet worden. En Fonteyn zelf moet ernstig genomen worden als de deskundige inzake Wallonië van De Standaard.
Fonteyn gaat uit van het gegeven dat de Walen zelf zijn gaan inzien ‘dat de economie in Wallonië er zo slecht aan toe is dat een aparte Waalse natie helemaal niet leefbaar is’. ‘Iedere samenhang in de Waalse economie is verdwenen. De industriële onderbouw is volledig teloorgegaan.’ Er bestaat ook geen economisch centrum zoals Vlaanderen dat kent in de ‘gouden ruit’ Antwerpen-Gent-Brussel-Leuven.
Aan een leefbaar Waals regionalisme is dus iedere onderbouw ontvallen. Dat betekent dat het debat in Wallonië in feite gaat tussen degenen die Wallonië's heil zien in het behoud van België (een België, welteverstaan, waarin de Walen een onevenredig grote invloed hebben) en degenen die in aansluiting bij Frankrijk de enige mogelijkheid zien: tussen belgicisten en rattachisten (die r in rattachisme is oneigenlijk want Wallonië heeft, behalve tussen 1794 en 1813, nooit deel van Frankrijk uitgemaakt).
Op het ogenblik lijken de belgicisten in opgang te zijn. De senior commentator van De Standaard, Manu Ruys, wijst erop dat zij in de regering-Verhofstadt de sleutelministeries in handen hebben: Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken, Financiën en Defensie, met daarnaast de leiding van de Nationale Bank.
‘Het lijdt geen twijfel’, schrijft Ruys, ‘dat deze toestanden, gekleurd door francofone arrogantie [...], de Vlaamse kritiek op de bestaande verhoudingen en instellingen nog aanscherpen.’ Met andere woorden: een Waals belgicisme zou zijn eigen graf wel eens kunnen graven door de Vlamingen nog verder van België te vervreemden.
Dat zou dan wind in de zeilen geven van de rattachisten, de voorstanders van aansluiting bij Frankrijk. Guido Fonteyn meent dan ook dat het, op lange termijn bekeken, logischer lijkt ‘dat Wallonië aansluiting zoekt bij Frankrijk’. En dan rijst de vraag: ‘Als België uit elkaar zou vallen, moeten we (hij bedoelt de Vlamingen) dan geen aansluiting zoeken bij Nederland?’
Immers, het is de vraag ‘of ons Vlaams grondgebied groot genoeg is om als aparte natie te overleven’. Voor hem is het geenszins zeker ‘dat we naar een autonome staat Vlaanderen moeten streven’. ‘Binnen de mondiale ontwikkelingen kan een volk zich niet krampachtig vasthouden aan zijn territorium.’ Hij spreekt zelfs van de mogelijkheid van een Groot-Nederland - een concept uit de jaren twintig.
Maar wat zullen de reacties van de zuider- en noorderburen zijn? Is het wel zo zeker dat Frankrijk happig is zich te ontfermen over het achteropgeraakte en armlastige Wallonië en de last van de subsidies die nu uit Vlaanderen daarheen vloeien, over te nemen? Bijna zeker is wel dat de Walen als tweederangsburgers - de Ossies van Frankrijk - op den duur ongelukkig zullen zijn in la mère patrie.
En Nederland? Het concept Groot-Nederland is er nooit aangeslagen, en wat er aan sympathie en bewondering voor Vlaanderen is - bewondering voor de geslaagde emancipatie van een gekoeioneerd volk tot een van de welvarendste regio's van Europa - zou waarschijnlijk verdwijnen als Vlaanderen deel van het Nederlandse staatsbestel zou worden. De verschillen in politieke cultuur zijn te groot voor een vreedzame integratie.
En is Vlaanderen werkelijk te klein om als aparte natie te overleven? Luxemburg, Estland en Slovenië zijn nog kleiner, en hun overlevingskansen staan er niet slecht voor.
NRC Handelsblad van 18-02-2000, pagina 7