Een touwtje?
‘Wie vindt het touwtje waarmee we onszelf uit het moeras kunnen trekken?’ Aldus wordt in Het Financieele Dagblad van vrijdag een Brusselse diplomaat geciteerd, nadat veertien lidstaten van de Europese Unie besloten hadden het vijftiende lid, Oostenrijk, in quarantaine te plaatsen wegens de toen nog dreigende, maar inmiddels verwerkelijkte toetreding van een hun onwelgevallige partij tot de regering in Wenen.
Is dat touwtje inmiddels gevonden? Hebben de Weense boosdoeners het de Europese inquisiteurs misschien zelf aangereikt, en wel in de vorm van een preambule op het regeringsprogramma van de nieuwe Oostenrijkse regering - een preambule die donderdag, daags vóór haar beëdiging, door de leiders van beide regeringspartijen, Schüssel en Haider, is ondertekend?
Zaterdag heeft de Franse minister van Buitenlandse Zaken, Hubert Védrine, die preambule aangevoerd als bewijs dat de gemeenschappelijke actie tegen Wenen succes had gehad. Die preambule staat namelijk vol van uitingen van een onberispelijke gezindheid en van voornemens waar niemand bezwaar tegen kan maken. Laten we er een paar noemen:
‘De bondsregering bevestigt haar onwrikbare verbondenheid met de geestelijke en zedelijke waarden die de gemeenschappelijke erfenis zijn van de volkeren van Europa en ten grondslag liggen aan de persoonlijke vrijheid, de politieke vrijheid en de heerschappij van het recht, waarop iedere ware democratie berust.
De bondsregering komt op voor eerbied, begrip en tolerantie voor alle mensen, ongeacht hun herkomst, godsdienst of wereldbeschouwing. Zij veroordeelt en bestrijdt met nadruk elke vorm van discriminatie, intolerantie en Verhetzung op elk gebied. Zij streeft naar een samenleving die gestempeld is door de geest van het humanisme en de tolerantie jegens de leden van alle maatschappelijke groepen.
De bondsregering werkt voor een Oostenrijk waar vreemdelingenhaat, antisemitisme en racisme geen plaats vinden. (...) Oostenrijk is bereid zijn deel te aanvaarden in de verantwoordelijkheid voor de noodlottige geschiedenis van de twintigste eeuw en de vreselijke misdaden van het nationaal-socialistische regime. [...]’
Dit zijn slechts enkele passages uit de preambule. Maar wat wil men nog meer? Nu kan wel gezegd worden dat een door Haider ondertekende verklaring het papier niet waard is waarop zij geschreven is, maar dat moet dan wel eerst bewezen worden. (Het is natuurlijk politiek incorrect te vragen waarom wij van communisten die van de dwalingen huns weegs zijn teruggekomen, voetstoots de oprechtheid van hun bekering zouden moeten aannemen, en van Haider niet.)
Blijkbaar is de Franse minister van Buitenlandse Zaken ook minder sceptisch: anders zou hij in die preambule niet de juistheid van de actie van de veertien bevestigd zien. Of misschien was het bij hem geen goedgelovigheid - dat zou bij een Franse diplomaat verrassen - maar eerder de mening hier een mogelijke uitweg uit de impasse te zien.
Anderen zullen misschien zeggen dat preambules altijd bol staan van mooie woorden en intenties, waarop de ondertekenaars niet aangesproken kunnen worden. Het komt aan op wat er na de preambule komt, in dit geval het regeringsprogramma zelf, dat nog niet bekend is. Daar zit iets in, maar zou het dan niet beter zijn dit programma - of beter nog: de regeringsdaden - af te wachten alvorens actie te ondernemen?
Van een ervaren diplomaat als Védrine is kan niet verwacht worden dat hij zich blij maakt met een dooie mus. Daarom ligt de conclusie inderdaad voor de hand dat hij in de preambule - wat ook haar werkelijke betekenis mag zijn - het touwtje ziet waaruit de veertien zich uit het door henzelf geschapen moeras kunnen trekken. Als de veertien de preambule daarvoor inderdaad gebruiken, dan hebben zij, achteraf gezien, een kanon gebruikt om een vlieg te raken.
En als dat zo is, dan hebben zij een nieuwe vorm van diplomatie geïntroduceerd. Diplomatie was vroeger immers synoniem met tact, discretie, geduld. Zeker, zo'n diplomatie kan niet zonder macht, maar moet liever niet gepaard gaan met machtsvertoon. Het besef bij de ander dat die macht bestaat is vaak voldoende. Deze keer is een andere methode beproefd. Zonder ook maar met Oostenrijk te overleggen werd diplomatie met de luidspreker bedreven. En terwijl de Europese staten er meestal maanden over doen om tot een gemeenschappelijk besluit te komen, was het nu een kwestie van op z'n hoogst een paar dagen.
Of deze methode het gewenste succes zal hebben? Waarin zal dat succes dan moeten bestaan: in een verdwijning van de FPÖ uit de Oostenrijkse regering? Of is die preambule al genoeg? Het eerste zal niet zo gauw gebeuren. En het tweede zou op een reusachtige anticlimax neerkomen. Dan valt te vrezen dat Oostenrijk nog eerder uit het moeras kruipt dan de veertien, die lange tijd met een kater blijven zitten
Hoe is het zover kunnen komen? België heeft de zaak aan het rollen gebracht, maar regeringskringen erkennen dat vrees dat Haiders deelneming aan een Oostenrijkse regering ook het Vlaamse Blok regierungsfähig zou maken, het motief is geweest. Een legitiem motief, maar zorg om de Oostenrijkse democratie stond dus niet op de eerste plaats.
Wat de andere regeringen betreft, is aan te nemen dat zij zich niet zozeer door eigen emoties hebben laten leiden als wel door emoties bij hun publieke opinie - of beter: bij politiek relevante delen daarvan. Die emoties zijn vaak begrijpelijk, ook als zij, zoals in dit geval, veelal berusten op vertekeningen van de werkelijkheid en gevoed worden door o.a. al te gemakkelijke politieke prenten (zoals helaas ook op deze pagina).
Laten we ons herinneren wat de nu bijna vergeten B.V.A. Röling, die nog eens lid van het bestuur van de PvdA is geweest, schreef in zijn boek Over oorlog en vrede: ‘De publieke opinie is geneigd tot een zeer eenvoudig, simplistisch patroon, zonder veel nuance. Dat leidt tot een gemakkelijke zwartwittekening van de wereld, die de werkelijkheid geweld aandoet.’
En: ‘In de democratie is niet de redelijkheid van beslissende betekenis, maar de emotie, de mythe, het symbool bepalen de houding. Er is de duidelijke moraliserende houding, die de neiging heeft belangenkwesties te formuleren in termen van goed en kwaad. De democratie heeft daarom iets onverzoenlijks.’ Maar aangezien in een democratie de regering moet luisteren naar de publieke opinie, is volgens Röling dit vaak het gevolg: ‘De binnenlandse politiek heeft de voorrang boven de buitenlandse politiek. Erger nog: de buitenlandse politiek wordt vaak ondergeschikt gemaakt aan de binnenlandse politiek.’ Dat hij deze gedachten ontleend heeft aan de conservatieve denker Alexis de Tocqueville, maakt ze niet minder waar.
NRC Handelsblad van 08-02-2000, pagina 7