Door Russische ogen
Rusland is, ondanks de belabberde toestand waarin het zich bevindt, nog altijd een grote mogendheid. Zijn grondgebied beslaat een groot deel der aarde. Het is rijk aan grondstoffen. Zijn bevolking is, over 't algemeen, behoorlijk geschoold en trots op zijn verleden. Het barst van de kernwapens. Kortom, de wereld moet nog wel degelijk rekening houden met wat daar gebeurt.
Daarom kan een verandering in het strategische denken van de Russische regering niemand helemaal onverschillig zijn - hoe weinig kans er ook op bestaat dat Rusland binnen afzienbare tijd de reële status van de oude Sovjet-Unie zal herwinnen. Zo'n verandering geeft althans een indicatie van de richting waarin de Russische politiek zich wil ontwikkelen.
De laatste indicaties zijn niet bemoedigend. Onlangs heeft waarnemend president Poetin een decreet ondertekend dat Ruslands strategische doeleinden formuleert. Die doeleinden wijken in enkele wezenlijke opzichten af van de doeleinden geformuleerd in een eerder decreet, van 1997.
Drie jaar geleden werd nog het ontstaan van een multipolaire wereld verwacht; nu wordt daarnaast ook een tegengestelde tendentie gesignaleerd: een streven van een ‘reeks van landen’ om, onder Amerikaanse leiding, een wereld tot stand te brengen waarin zij overheersen en besluiten nemen, gebaseerd op militaire kracht en met voorbijgaan van het internationale recht. In overeenstemming met deze analytische correctie wordt niet langer over ‘partnerschap’ met het Westen gesproken, maar slechts over ‘samenwerking’.
Uit het vroegere document kon de conclusie worden getrokken dat een externe bedreiging van Rusland niet langer een serieuze mogelijkheid werd geacht, maar nu wordt gezegd dat ‘peil en omvang van de dreiging in de militaire sfeer aan het toenemen zijn’. Meer in het bijzonder wordt gewezen op het gebruik van geweld door de NAVO buiten haar grenzen en zonder toestemming van de Verenigde Naties (lees: Kosovo). Dit wordt gezien als een destabilisering van de hele strategische situatie in de wereld.
Daartegenover wordt de aandacht gevestigd op Ruslands wetenschappelijktechnische achterstand, evenals op de operatieve vermogens van de Russische troepen, die een kritiek laag peil hebben bereikt (zie Tsjetsjenië). Daarom moet de bewapening versterkt worden en krijgt het atoomwapen weer meer nadruk: werd in 1997 het gebruik van atoomwapens pas gerechtvaardigd ingeval Ruslands bestaan als soevereine staat bedreigd zou worden, nu wordt een gewapende agressie, ‘wanneer alle andere middelen ter oplossing van een conflict uitgeput of niet langer effectief zijn’, voldoende geacht.
Er is natuurlijk ook een andere reden dan de toeneming van de gepercipieerde externe dreiging om het atoomwapen weer grotere betekenis toe te kennen: de deplorabele staat waarin de conventionele strijdkrachten zich bevinden dwingt Rusland als 't ware ertoe de atoomdrempel te verlagen. Het verband tussen het ‘kritiek lage peil’ van die troepen en de opwaardering van het atoomwapen is zo duidelijk dat het document het niet eens hoeft te noemen.
Het zou onjuist zijn deze visie uitsluitend te beschouwen als de uiting van paranoïde bedreigingswaan. Ruslands bezorgdheid over een machtsverschuiving aan zijn grenzen kan ook redelijke motieven hebben. Wanneer een grote mogendheid, zoals in dit geval Rusland, binnen tien jaar een cordon van bondgenoten ziet overlopen naar de tegenstander, dan is er een ongewone soepelheid van geest nodig om dit te verwerken.
De uitbreiding van de NAVO over Midden- en Oost-Europa is dus voor Rusland op z'n minst een vernedering, ook al is dat door de overwinnaars van de Koude Oorlog niet zo bedoeld. En niet iedereen in Rusland zal, na gedurende een halve eeuw het Westen als de grote vijand gezien te hebben, voetstoots geloven in de vreedzame bedoelingen van die uitbreiding. De oorlog in Kosovo zal deze scepsis alleen maar hebben vergroot.
Die oorlog moet de Russen een gevoel van volstrekte machteloosheid hebben gegeven. Wanneer zelfs landen als Roemenië en Bulgarije zich sterk genoeg voelen om een overvlucht of tussenlanding van Russische vliegtuigen op weg naar Kosovo te weigeren, dan is het wel heel erg gesteld met de oude supermogendheid. De oorlogvoering zelf, met haar elektronische middelen, moet de Russen het besef van achterstand nog eens extra ingeprent hebben - hoezeer ook die oorlogvoering niet helemaal aan de Westerse verwachtingen mag hebben beantwoord.
Natuurlijk kan het Westen zijn koers niet laten bepalen door Russische percepties en angsten. Ook maken deze de motieven van de oorlog om Kosovo niet plotseling, en met terugwerkende kracht, ongeldig - hoewel het wel merkwaardig is dat een oorlog die om humanitaire redenen gevoerd is, mede tot effect heeft dat Rusland zijn atoomdrempel verlaagt. Zou iemand als Mient Jan Faber, voorstander van die oorlog èn tegenstander van atoomwapens, daar de ironie van inzien?
NRC Handelsblad van 21-01-2000, pagina 7