Arrogantie van de macht
‘Duitsland is Europeser geworden...’, maar het is evenzeer waar dat er in Duitsland ‘meer aandacht is gekomen voor nationaal bewustzijn, nationale belangen en nationale identiteit’. Beide uitspraken komen voor in Frits Botermans boek Terug naar Berlijn: Duitsland na de val van de Muur. De recensent van de Volkskrant, Jan Luijten, die lang correspondent in Bonn was, ziet een tegenspraak tussen beide stellingen (7 januari).
Maar is er wel een tegenspraak? Er zou alleen een tegenspraak zijn als er in andere landen van Europa geen of minder aandacht zou zijn voor nationale belangen, bewustzijn en identiteit, en dat is duidelijk niet het geval. We hoeven alleen maar naar Duitslands naaste Europese partner, Frankrijk, te kijken om te zien dat dit niet zo is. Ja, dat nauwe partnerschap met Frankrijk zou Duitsland wel eens een lesje kunnen hebben geleerd in aandacht voor eigen nationale belangen.
Maar laten we niet aan het in Nederland geliefde spel meedoen anderen van nationalisme te betichten. Wij weten daar zelf ook wat van. Het is niet langer politiek incorrect over nationale identiteit te spreken, en het kabinet-Kok II heeft de behartiging van nationale belangen verheven tot een legitiem doel van beleid (en daarmee een eind gemaakt aan een jarenlange schijnheiligheid).
Met andere woorden: juist door meer aandacht te hebben voor nationaal bewustzijn, nationale belangen en nationale identiteit, toont Duitsland dat het Europeser is geworden. Of we dat nu al dan niet moeten toejuichen, is een tweede; maar het zou een ongezonde anomalie zijn als alle Europese landen mochten denken aan hun nationale belangen, alleen Duitsland niet.
Ja, we zouden ook de illegale praktijken van oud-bondskanselier Helmut Kohl ter verrijking van zijn partijkas kunnen zien als een teken dat Duitsland zich aanpast aan het Europese patroon. Immers, zulke praktijken zijn in andere Europese landen - en alweer hoeven we alleen maar aan Frankrijk te denken - altijd schering en inslag geweest.
Maar ook hier mogen we Nederland niet zien als de enige met schone handen: al in 1910 kwam oud-minister-president Abraham Kuyper in opspraak door de zogenaamde lintjeskwestie. Hij zou hebben bevorderd dat een zakenman die aanzienlijke sommen in de kas van de Anti-Revolutionaire Partij had gestort, een ridderorde kreeg. Evenals Kohl bekende Kuyper schuld. Hij sprak de beroemde woorden: ‘Het boetekleed ontsiert den man niet.’
Deze relativering van het schandaal waarin Kohl verwikkeld is en waarin hij zijn partij meegesleept heeft, dient niet ter verschoning van deze staatsman. Nee, met zijn veronachtzaming van de grondwet en van een wet die hij overigens zelf, na een soortgelijke affaire, had laten aannemen, heeft hij niet alleen zijn eigen partij, maar ook de zaak van de democratie in Duitsland ernstige schade berokkend. Algemeen cynisme jegens de praktijk van de democratie kan slechts het gevolg zijn.
In de oude Bondsrepubliek, die al ruim een halve eeuw over 't algemeen gunstige ervaring heeft met de democratie - langer dan Duitsland ooit gehad heeft - kan die democratie wel tegen een stootje. Anders is dat in Oost-Duitsland, dat 55 jaar dictatuur nog niet verwerkt heeft. Het is dan ook niet toevallig dat drie Oost-Duitse politici, Angela Merkel, secretaris-generaal van de CDU (en vroegere protégee van Kohl), Michael Luther, vice-voorzitter van die partij, en Wolfgang Thierse, voorzitter van de Bondsdag, zwaar aan die zaak tillen.
Dit in tegenstelling tot Kohl zelf, die, al heeft hij dan het boetekleed aangetrokken, de indruk maakt de kwestie te bagatelliseren, op z'n minst in zoverre als hij haar in het niet vindt vallen bij de onbetwiste verdiensten die hij heeft gehad voor de zaak van de Duitse en van de Europese eenheid. Hier kunnen we rustig van de arrogantie van de macht spreken, die we ook wel bij andere politici, zoals president Nixon, aantreffen.
Bij Kohl werd die arrogantie erger naarmate zijn ambtsperiode langer duurde: zestien jaar bondskanselier, 25 jaar voorzitter van zijn partij. Het geloof in eigen onmisbaarheid en het gevoel boven de wet te staan groeien dan bijna onvermijdelijk. Daarom heeft het geval-Kohl een meer dan lokale betekenis. Het kan overal gebeuren. Is het daarom van onze eigen minister-president wel verstandig een derde termijn niet uit te sluiten? Zijn Duitse collega, Gerhard Schröder, denkt erover een beperking van het bondskanselierschap tot acht jaar in een wet te laten vastleggen.
Er is nog een andere reden waarom de betekenis van het schandaal niet onderschat mag worden. Zou het tenslotte leiden tot een breuk in de CDU tussen degenen die schoon schip willen maken en hen die Kohl, ondanks alles, trouw willen blijven, dan zou er een reusachtig gat in de Duitse partijenscala kunnen vallen, dat niet uitsluitend door de andere partijen opgevuld zou kunnen worden. Door wie dan wel? Labiliteit zou dan weer haar intrede in de Duitse politiek doen, met gevolgen die zich ook buiten Duitsland zouden laten voelen.
Het buitenland mag dan ook het drama van de vergruizing van het monument Kohl met enige zorg volgen, maar van banvloeken moet het zich onthouden. Terecht is dus de Rijksuniversiteit Groningen vooralsnog van plan de uitreiking van het eredoctoraat dat zij hem toegekend heeft, gewoon door te laten gaan. Die eer krijgt hij trouwens niet voor zijn verdiensten als binnenlands politicus, maar als historicus die zich bij het nemen van zijn internationaal-politieke beslissingen door zijn historisch inzicht heeft laten leiden.
De ironie van het lot wil dat zich in Israel op dit ogenblik een soortgelijk schandaal voordoet. Hier wordt president Weizman ervan verdacht tussen 1988 en 1993 een half miljoen dollar te hebben ontvangen van een bevriend zakenman. Het was, zegt hij, om de verpleging van een zieke zoon te bekostigen. Als dat al een excuus is, na 1991 gold dat niet meer, want toen is die zoon overleden. In elk geval waren die giften voor persoonlijk gebruik bestemd, terwijl die voor Kohl in de partijkas vloeiden.
NRC Handelsblad van 11-01-2000, pagina 7