Wapens en moraal
Deze week vierde deze rubriek in alle stilte haar veertigste verjaardag. Het grootste deel van dat tijdvak heeft zij zich intens beziggehouden met de Koude Oorlog - die oorlog overigens eerder beschouwend als een machtsstrijd dan als een ideologische wedstrijd (in 1960 had het sovjetcommunisme zijn aantrekkingskracht al grotendeels verloren).
Die Koude Oorlog is nu voorbij, maar het debat erover niet. Dat is niets bijzonders, want de geschiedenis, waartoe de Koude Oorlog nu behoort, is een debat zonder einde, zoals de historicus Pieter Geyl zei. Evenmin voorbij is het debat over de oorzaken die het einde van die oorlog bewerkstelligd hebben.
In een artikel dat verscheen op de tiende verjaardag van de val van de Berlijnse muur (9 november), sprak ik van ‘een samenloop van oorzaken’. Aan deze uitspraak kon ik me geen buil vallen, want slechts weinige gebeurtenissen in de geschiedenis zijn monocausaal. Behalve de innerlijke zwakte van het communistische stelsel, noemde ik als oorzaak o.a. de wapenwedloop, die de Sovjet-Unie op den duur niet meer aankon (wat ook een teken van die zwakte was). Een lezer in de provincie Groningen schreef mij daarop dat hij enkele jaren geleden op de Norddeutscher Rundfunk (een zender die niet in mijn ‘basispakket’ is opgenomen) gesprekken had gevolgd van oud-bondskanselier Helmut Schmidt met Michail Gorbatsjov en Jimmy Carter, die van 1977 tot 1981 president van de Verenigde Staten was. Daarin was ook de wapenwedloop als factor in de afloop van de Koude Oorlog ter sprake gekomen.
Wat mijn Groningse lezer zich van die gesprekken wist te herinneren maakte mij nieuwsgierig, en dus vroeg ik een transcript aan. Uit Helmut Schmidts getranscribeerde gesprekken met twee verschillende personen - en de gespreksleider deed ook menig duit in het zakje - komt, zoals meestal met zulke gesprekken het geval is, geen afgerond beeld naar voren. Niettemin konden er, verspreid over het geheel, een paar interessante uitspraken genoteerd worden. In de eerste plaats blijkt Schmidt er nog steeds van overtuigd dat het besluit van de NAVO in de jaren '80 om middellange-afstandsraketten in West-Europa te plaatsen in antwoord op de Russische SS20's (het zogenaamde dubbelbesluit), niet alleen heeft geleid tot het verdrag met de Sovjet-Unie om die wapens over en weer niet te plaatsen, resp. af te schaffen, maar ook tot het Umdenkungsprozess in Moskou dat met Gorbatsjov verbonden wordt, en zo tot de ontspanning.
Hij verwijst daarbij naar wat Gorbatsjov hem eens had verteld: op een dag waren de commandanten van de rakettentroepen om Moskou bij hem gekomen om hem te zeggen dat er tegen de Pershing 2 - dat was een type middellange-afstandsraket dat in West-Europa geplaatst zou worden - geen verdediging bestond, waaruit zij de conclusie trokken dat, om die Pershing 2's weg te krijgen, de Sovjet-Unie eerst de SS20's moest wegnemen. Wat tenslotte ook geschiedde.
In een eerdere fase - dat moet in de jaren '70 zijn geweest - had minister-president Kosigin geweigerd in te gaan op een voorstel van Schmidt om geen nieuwe raketten te bouwen in de plaats van de bestaande, die aan het verouderen waren. Dat bevestigde Gorbatsjov in zijn gesprek met Schmidt: ‘Het nieuwe rakettenprogramma werd als een heel gewone operatie verkocht.’ Het ‘juiste ogenblik om in te stemmen met de voorstellen van het Westen’ liet men toen voorbijgaan, waarop de NAVO zich gedwongen zag het dubbelbesluit te nemen.
Hieruit blijkt dat, ook volgens Gorbatsjov, dat dubbelbesluit een grote, zo niet beslissende, rol heeft gespeeld in de beëindiging van de Koude Oorlog. Als we bedenken dat tegen dat dubbelbesluit destijds honderdduizenden Nederlanders in massale demonstraties hebben geprotesteerd, dan moeten we concluderen dat dezen het, achteraf gezien, niet bij het rechte eind hebben gehad. Ja, als zij hun zin hadden gekregen, had de Koude Oorlog waarschijnlijk nog langer geduurd.
En als we vervolgens bedenken dat zich onder die protesteerders van toen een niet onaanzienlijk deel van het huidige en de twee vorige kabinetten (plus trouwens van de huidige Duitse regering) bevond, moeten we ons geen illusies maken omtrent het inzicht van degenen die over ons gesteld zijn. Misschien hadden ze de moraal aan hun kant (daar beriepen ze zich althans op), maar dat bewijst eens te meer dat een ‘morele’ politiek niet per definitie een goede politiek is.
Wat ‘morele’ politiek betreft, is een discussie tussen Helmut Schmidt en Jimmy Carter interessant. Sprekend over de verhouding tot de Sovjet-Unie, zegt Carter op een goed ogenblik: ‘Als president van een supermogendheid beschouwde ik de gebeurtenissen uit een ander perspectief. West-Europa - het spijt me dat in Duitsland te zeggen - stond niet helemaal bovenaan mijn lijst.’
Wat stond er dan voor hem dan wèl bovenaan? ‘Ik was veel meer geëngageerd in Latijns-Amerika, ik normaliseerde de betrekkingen tot China, ik had vredesonderhandelingen in het Nabije Oosten, en natuurlijk onderhandelde ik ook met de Sovjet-Unie, en wij engageerden ons over de hele wereld voor de mensenrechten.’ Schmidt dacht daar als bondskanselier anders over, maar ‘ik maakte een andere politiek, een veel meer openbare politiek, omdat ik de mensenrechten tot een belangrijk brandpunt wilde maken’.
Hieruit kunnen twee conclusies getrokken worden. De eerste: niet iedere president van de Verenigde Staten beschouwt de betrekkingen met Europa als topprioriteit. De tweede conclusie is meer een vraag: zouden de prioriteiten van Carter iets te maken hebben met het betrekkelijk geringe succes van zijn buitenlandse politiek? Na de Russische inval in Afghanistan moest hij zelfs een draai van 180 graden maken en de Amerikaanse bewapening sterk opschroeven.
NRC Handelsblad van 07-01-2000, pagina 7