Europa, waarheen?
‘Frankrijk zegt nee’, en daarmee ‘schendt het openlijk het Europese recht.’ Wie zegt dit? Een Nederlander, behept met een atavistisch wantrouwen jegens Frankrijk? Nee, het is het Parijse dagblad Le Monde, dat dit constateert in zijn hoofdartikel van 10 december.
Nu is nee zeggen door de eigen regering voor velen eerder een reden voor lof dan voor blaam. Minister Luns was nooit zo populair als toen hij, in de jaren '60, nee zei tegen De Gaulle en Soekarno. En op het ogenblik loopt in Parijs, voor volle zalen, een toneelstuk Celui qui a dit non, waarmee dezelfde De Gaulle wordt bedoeld.
Het besluit van de Franse regering om, hoewel de Europese Commissie het exportverbod op Brits rundvlees had opgeheven, toch het embargo te handhaven, zal dus geen verontwaardigde reacties bij eigen publiek wekken - ook als zij daarmee, zoals Le Monde zegt, het Europese recht openlijk schendt.
Zij beroept zich op het advies van een door haarzelf ingesteld lichaam, dat tot de conclusie kwam dat het Britse rundvlees nog ‘elementen van waarschijnlijke, maar niet kwantificeerbare risico's’ bevatte. Geen sterk argument: iedere deelnemer aan het verkeer loopt zulke risico's op.
Maar toch is het Franse besluit begrijpelijk. Het gaat om de volksgezondheid - een onderwerp dat bij het publiek, zoals dat heet, zeer gevoelig ligt -, en de Franse polici zijn nog steeds getraumatiseerd door het schandaal met het besmette bloed, dat honderden het leven heeft gekost en - voor hen misschien nog belangrijker - de carrière van enkele politici heeft geruïneerd.
Het is evenwel juist die begrijpelijkheid van het Franse nee dat het een betekenis geeft die verre uitstijgt boven die van de kwestie waarom het gaat. Immers, iedere regering kan, als het haar zo uitkomt, zich beroepen op soortgelijke dwangpositie. Wat Frankrijk vandaag doet naar aanleiding van het Britse rundvlees, kan een ander land - of misschien Frankrijk zelf - morgen doen als het bijvoorbeeld de regels van het Stabiliteitspact dat de euro moet beschermen, niet langer kan volgen.
Met andere woorden: in noodsituaties - en of er een noodsituatie is, bepaalt ieder land afzonderlijk - kan een land zich gedwongen voelen Europese regels openlijk te schenden. Een rebellie in eigen land tegen die regels of het bedreigde voortbestaan van een regering kan al als een noodsituatie aangemerkt worden. Ook in het integrerende Europa primeert dus nog steeds de nationale politiek.
Hoe dan ook - Frankrijk geeft een buitengewoon ongelukkig voorbeeld aan al die Europese landen die, krachtens het besluit van de Europese top in Helsinki, gekwalificeerd zijn als kandidaat voor toetreding tot de Europese Unie. Weliswaar zijn die landen in de zwakke positie van vragende partij, maar juist het feit dat in Europa kennelijk sommige landen ‘gelijker zijn dan andere’, zal de sfeer niet verbeteren.
Deze Franse Alleingang onderstreept nog eens het contrast tussen enerzijds de zwakheid van de interne cohesie van de EU en anderzijds haar aantrekkingskracht. Enerzijds wil bijna iedereen lid worden van die club, anderzijds is zijn innerlijke kracht wankel. Het besluit van Helsinki om het aantal kandidaat-leden uit te breiden lijkt op een vlucht naar voren, gezien het onvermogen om, door hervorming van de eigen instellingen, de besluitvorming aan te passen aan de pretenties van één machtig Europa.
Immers, niemand ontkent dat de procedures die de besluitvorming in een EU van vijftien leden al zo moeizaam maken, een EU van 27 of 28 leden tot bijna volledige stagnatie zouden doemen. Het lijkt wel alsof in Helsinki zij die Europa een ‘Europa der staten’ willen laten, hun zin hebben gekregen. Zo ja, dan staat dat in scherpe tegenstelling tot de euforie die tegelijkertijd het besluit tot vorming van een Europese interventiemacht wekt. Zonder snelle besluitvorming blijft zo'n macht een lege huls.
Toch was het besluit van Helsinki tot uitbreiding van de EU onvermijdelijk. Politiek bestond er geen reden naties die het communisme van zich afgeschud en zich tot - min of meer goed werkende - democratieën ontwikkeld hadden, de toegang tot de EU te ontzeggen. Die landen langer in hun sop laten gaarkoken zou zelfs gevaarlijk kunnen zijn.
Maar het is te hopen dat het besluit wèl genomen is in het volle besef van de consequenties ervan. Over het gevaar van een stagnerende besluitvorming binnen de EU is al gesproken. Daarnaast is er het feit dat sommige van die landen economisch in de verste verte niet voldoen aan de voorwaarden tot toetreding. Roemenië en Bulgarije zijn daar de meest krasse voorbeelden van, maar die twee landen moeten juist politiek beloond worden voor de steun die zij het Westen in de oorlog tegen Servië gegeven hebben.
En dan is er nog de precedentwerking. Als landen als Roemenië en Bulgarije kandidaat kunnen worden, op welke gronden kunnen dan straks Moldavië, Oekraïne, Wit-Rusland, ja Rusland zelf geweigerd worden? Zeker, er zullen nog jaren overheen gaan alvorens zelfs sommige van de in Helsinki als kandidaat erkenden werkelijk lid zullen worden, maar zo'n onvermijdelijk uitstel kan ook tot ontgoocheling en wrok leiden - wat politiek weer niet wenselijk is.
Kortom, in Helsinki is een stap genomen die inderdaad historisch genoemd kan worden, maar die historiciteit ligt deze keer, anders dan het cliché meestal wil, hierin dat een richting is ingeslagen waarvan niemand weet waarheen die leiden zal, tenzij die stap spoedig gevolgd wordt door een radicale hervorming van de instellingen van de EU, maar is die waarschijnlijk?
NRC Handelsblad van 17-12-1999, pagina 7