Op z'n hoogst bijdoel
Nederland dient ‘krachtig zijn stem te laten horen om de acties van het Russische leger tegen de Tsjetsjeense burgerbevolking scherp te veroordelen en te proberen de partijen aan de onderhandelingstafel te krijgen’. Nederland dient ook ‘krachtig steun te geven aan de pogingen van de nieuwe Indonesische regering afscheidsbewegingen (sic) vreedzaam tegemoet te treden’. Bravo!
Deze klaroenstoten zijn van Peter Baehr, oud-hoogleraar rechten van de mens. Trouw van eergisteren was het podium van waaraf ze klonken. Het is een sympathiek geluid, maar toch rijzen er een paar vragen. In de eerste plaats: waar moet Nederland dit geluid laten horen? In de Veiligheidsraad, waarvan het tot het eind van dit jaar nog lid is; en in het ‘economisch en politiek machtige blok van de Europese Unie’, zegt Baehr.
De Veiligheidsraad lijkt inderdaad het aangewezen lichaam, ware het niet dat het Rusland dat scherp veroordeeld zou moeten worden, er het recht van veto heeft. Tot zo'n veroordeling komt de Veiligheidsraad dus niet. Dat weten we van tevoren. Maar kan de Veiligheidsraad dan tenminste proberen de partijen aan de onderhandelingstafel te krijgen? Dat zal niet gemakkelijk gaan, nadat een van die partijen daar scherp veroordeeld is geweest.
Wat Indonesië betreft, wil Baehr alleen maar dat Nederland krachtig steun geeft aan de pogingen van de nieuwe regering afscheidingsbewegingen vreedzaam tegemoet te treden. Ook dat klinkt sympathiek, maar dan moet Nederland eerst weten of het eventueel op de koop toe neemt dat Indonesië uiteenvalt.
Immers, het recht op zelfbeschikking, dat Baehr een ‘belangrijk mensenrecht’ noemt, kan ook ad absurdum gevoerd worden. Onafhankelijkheid van het doodarme Oost-Timor en straks misschien van Atjeh (en wie weet van welke gebieden nog meer) is al een absurditeit. Of moet het devies van Nederland luiden: Fiat justitia, et pereat mundus (het recht moet zijn loop hebben, al vergaat de wereld erbij)?
Het is de vraag of de Veiligheidsraad hier wél het juiste lichaam is om zo'n eventuele waterval van afscheidingen in goede banen te leiden. En de Europese Unie, die Baehr, ongetwijfeld tot sommiger verrassing, een ‘machtig politiek blok’ noemt? Hier heeft elke lidstaat het recht van veto, maar in theorie kan de EU tot economische dwangmaatregelen besluiten. Dat zal zij dan eerder geneigd zijn te doen tegenover Indonesië dan tegenover Rusland, dat een nucleaire staat is.
Die gremia waar Nederland zijn stem kan doen horen, en dan liefst krachtig, nemen hun besluiten zelden op grond van de merites van de onderhavige zaak - in dit geval: mensenrechten - maar eerder op grond van een compromis tussen de belangen van de lidstaten. Die compromissen - als ze tot stand komen - zijn zelden bevredigend. Vandaar misschien dat Baehrs enige concrete suggestie is: ‘Een Nederlands initiatief tot herstel van de ontwikkelingsrelatie met Indonesië, gekoppeld aan een bezoek van mevrouw Herfkens aan dat land’. Maar dat is een eenzijdige stap, buiten de gremia om. Voor Rusland heeft Baehr niet zo'n aas in petto.
Zover was ik gekomen met dit artikel toen in mijn brievenbus een envelop gleed van de Stichting Praemium Erasmianum, en daarin een boekje getiteld Whose Universal Values? The Crisis in Human Rights van Michael Ignatieff, geschreven in opdracht van de Stichting als aanzet voor een discussie die op 9 november in Amsterdam heeft plaatsgevonden. Ik citeer hieruit:
‘Wij interveniëren als nooit tevoren in de naam van mensenrechten, maar onze interventies maken de zaak soms erger dan zij al was; soms kunnen ze alleen maar een grotere ramp afwenden. De overwegende moeilijkheid blijft politiek: hoe steun te geven aan de eisen van een bevolking binnen een staat zonder tegelijkertijd de stabiliteit van het statenstelsel in gevaar te brengen. Omdat wij deze moeilijkheid niet opgelost hebben, zijn onze interventies, in plaats dat ze de mensenrechten versterken, bezig hun legitimiteit als universele basis voor een buitenlands beleid langzaam te vernietigen.’
Deze conclusie volgt - het zal niemand verbazen - op een analyse van de interventie in Kosovo. Ignatieff hekelt ‘het ingewikkelde mengsel van schijnheiligheid, bluf en manipulatie die de mensenrechtenretoriek uitmaakte in één enkele internationale interventie. De westerse bondgenoten zeiden dat ze een oorlog voerden terwille van de mensenrechten. In werkelijkheid werden ze in een oorlog gesleept door een onderdrukte etnische minderheid, die zelf mensenrechten schond. Eenmaal in die oorlog gesleept, bleek het Westen niet in staat de vloed van schendingen van mensenrechten te stoppen die ontketend was als reactie op die interventie.’
En als slot van zijn boekje: ‘De komende vijftig jaar kunnen wij verwachten dat de morele consensus die de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (in 1948 aanvaard door de Verenigde Naties) mogelijk maakte, nog verder zal versplinteren. Ondanks alle retoriek over gemeenschappelijke waarden, wordt de kloof tussen Amerika en Europa - zoals over abortus en doodstraf - groter, zoals ook de kloof tussen het Westen en de rest van de wereld onvermijdelijk groter wordt.’
Mensenrechten ‘zijn niet het universele credo van een wereldomspannende samenleving, niet een seculaire religie, maar iets veel beperkter en toch even waardevol: de gemeenschappelijke grond waarop het debat kan beginnen, en het gemeenschappelijke minimum dat ons in staat stelt de strijd om menselijk te zijn vol te houden.’
Hoewel Ignatieff Canadees is, is zijn Engels niet altijd glashelder. De vertaling is dus navenant. Niettemin is duidelijk dat mensenrechten een begrip is waarvan de gemene deler te smal is om die rechten anders dan slechts een bijdoel van politiek te laten zijn.
Een andere vraag die ook onder ogen gezien moet worden alvorens we mensenrechten tot hoofddoel van politiek proclameren is: zijn we bereid onze soldaten ervoor te laten sneuvelen (zoals we bereid zijn - of waren - hen voor onze eigen vrijheid te laten sneuvelen)? In Kosovo bleek die bereidheid er niet te zijn: de slachtoffers vielen, dankzij de wapens die aan Westerse zijde werden ingezet, niet aan eigen kant, en grondtroepen werden niet ingezet, juist uit vrees voor slachtoffers aan eigen kant.
NRC Handelsblad van 12-11-1999, pagina 7