Ik herinner mij... IV
Waar was ik ook weer gebleven met mijn jeugdherinneringen toen andere, actuelere zaken mijn aandacht vroegen? In Italië, waar ik mijn vakantie moest afbreken, omdat ik in militaire dienst geroepen werd. Een paar weken later brak de Tweede Wereldoorlog uit. Had ik geen bedenkingen tegen vakantie in het geboorteland van het fascisme? Kennelijk niet.
Alvorens de chronologische volgorde van mijn herinneringen voort te zetten, eerst nog een paar flash-backs uit eerdere jaren. Zo herinner ik me - ik zat toen nog op de lagere school - dat er door Amsterdam autootjes reden met een reusachtige sigaar op het dak gemonteerd. Reclame voor het merk Sopla. Wat dat betekende weet ik niet, maar in de volksmond was dat een afkorting voor: stinkt ontzettend, probeer liever andere.
Ik herinner me nóg een afkorting waaraan een andere betekenis werd gegeven dan de eigenlijke. Van de SMN (Stoomvaartmaatschappij ‘Nederland’) werd gezegd dat dat betekende: schriel, maar netjes. Een andere stoomvaartmaatschappij, de KNSM (Koninklijke Nederlandsche Stoomboot Maatschappij), heette in de wandeling de roggebroodmaatschappij. Aardige verklaring: de pijpen van haar schepen waren zwart met twee parallelle witte strepen. Onaardige verklaring: de lonen waren er zo schriel dat de werkgevers alleen maar roggebrood konden kopen.
Ik herinner mij in de Amsterdamse haven rijen opgelegde schepen. Dat waren schepen die, bij gebrek aan vracht, uit de vaart genomen waren en wachtten op betere tijden. Het was crisistijd. Ik herinner me ook een eerste stuurman op een vrachtboot op wiens mouw je nog vagelijk de kapiteinsstrepen kon zien: er waren te veel kapiteins voor de nog varende schepen; daarom waren er enkele (vele?) teruggebracht tot de rang van eerste stuurman.
Ik herinner me dat ik wel eens een tante vergezelde naar de kerk. Prof. De Hartog was een geliefde predikant. Een geweldenaar op de preekstoel, met een karakteristieke kop: wit haar en witte snor. Eens donderde hij dat iedere getrouwde vrouw een hoer was. Ik voelde mij gegeneerd tegenover mijn tante, die niet alleen ongetrouwd maar zeker ook kuis was. Wat zou De Hartogs eigen vrouw daarvan gezegd hebben? Zij werd als filosofe hoger aangeslagen dan haar man, heb ik wel gehoord. Zij waren de ouders van Jan de Hartog (van Hollands glorie).
Ik herinner me dat ik in Leiden verhuisde naar een studentenhuis, waar ik, in een donkere overloop boven een deur, een schilderij zag hangen dat mij interessant leek. Het was daar achtergelaten door een vorige bewoner. Het stelde een blote juffrouw voor die in een glooiend grasland lag, met, vagelijk op de achtergrond, dansende nymfen. ‘Het lijkt wel een Corot’, zei ik. Jaren later was ik in Genève, en wat hing daar in het kunstmuseum? Hetzelfde schilderij. Inderdaad een Corot. Maar een echte. Het mijne was een kopie ervan.
Ik heb het schilderij nog steeds, al hangt het weer ergens achteraf, want niet alle huisgenoten hechten er, begrijpelijk, de sentimentele waarde aan die het voor mij heeft. Ben ik zo'n kunstkenner dat ik er onmiddellijk een Corot in zag? Nee, maar in onze jeugd nam mijn vader zijn kinderen veel mee naar musea, in binnen- en buitenland. Hoewel ik op een goed ogenblik hiertegen rebelleerde, is daar toch iets van blijven hangen.
Nu vat ik de chronologie weer op. Ik herinner mij dat ik, eind augustus 1939 in dienst getreden, in het volgend voorjaar met mijn batterij van de bereden artillerie (kanonnen die door paarden getrokken werden) in de Vlasakkers, ten westen van Amersfoort, lag. In april kregen we het bevel van hogerhand ons te oefenen in het opsporen van parachutisten. Daar hadden de Duitsers namelijk gebruik van gemaakt bij hun inval in Noorwegen diezelfde maand. Op zo'n oefening gingen we te paard op jacht naar denkbeeldige parachutisten.
Ik herinner mij dat in de nacht van 13 op 14 mei ons legeronderdeel, zonder een schot gelost te hebben, het bevel kreeg door de Waterlinie naar zijn nieuwe bestemming te trekken. Dat gebeurde in de helderste maannacht die ik ooit heb meegemaakt. Duitse vliegtuigen moeten ons opgemerkt hebben. Waarom hebben zij geen slachting aangericht? Even later zouden ze in Frankrijk minder zachtzinnig zijn tegen terugtrekkende troepen.
Ik herinner mij dat ik in onze nieuwe bestemming, Baambrugge, ingekwartierd werd bij twee kunstenaressen, die in een oud huis (met overtuin en theekoepel aan de Angstel) woonden. Aan de achterkant vrij uitzicht over de weiden. 's Middags zagen we boven die horizont een reusachtige grijze wolk opstijgen. Het was het brandende Rotterdam.
Het weer was die dagen glorieus. Ik herinner me die dagen in dat huis en die overtuin, en in het gezelschap van die twee dames, als bijna idyllisch. De ene kunstenares was Tine Baanders, een bekende grafica. De andere was een Duitse schilderes, Dora Castell geheten (geloof ik). Wat er met haar gebeurd is, weet ik niet (zij was kennelijk niet, zoals de meeste Duitsers, op 10 mei geïnterneerd geweest).
Ik herinner me dat toen de commandant van onze afdeling op 14 mei de troep mededeelde dat het Nederlandse leger gecapituleerd had, hij huilde. Sommigen vonden dat onmanlijk. Gek, achteraf bezien, dat geen ogenblik bij mij (noch bij anderen in ons legeronderdeel) het idee is opgekomen te proberen naar IJmuiden, en vandaar naar Engeland, te gaan. Zo'n poging had alle kans van slagen, want de Duitsers zouden pas de volgende dag in onze buurt komen.
Ik herinner mij dat wij een paar dagen later onze wapens moesten inleveren. Ik gooide mijn karabijn (of waren het alleen maar een paar patronen?) in de Angstel. Het was mijn enige verzetsdaad.
In mei 1940 werd Nederland verkracht. Het verloor zijn onschuld. De - soms zeer vertraagde - gevolgen waren: einde van een honderdjarige neutraliteit, die ons het gevoel had gegeven boven de partijen te staan; verlies van het koloniale rijk, dat ons de illusie had gegeven bijna op één lijn met de grote mogendheden te staan; ineenstorting van het zuilenstelsel. Mei 1940 is de grootste cesuur in de Nederlandse geschiedenis van de twintigste eeuw. Het is een passend einde voor mijn jeugdherinneringen.
Eerdere afleveringen van ‘Ik herinner mij...’ verschenen op 20, 27 juli en 3 augustus.
NRC Handelsblad van 20-08-1999, pagina 7