Hedendaagse iconolatrie
Het is alweer een tijdje geleden dat het gebeurd is, maar nog steeds vraag ik me af waarmee, in deze komkommertijd, de kranten hun kolommen zouden hebben gevuld als John F. Kennedy jr. niet met zijn vliegtuigje in zee was gestort. En: zou dit ongeluk zoveel publiciteit hebben gekregen in een ‘normale’ tijd? Als het was gebeurd ten tijde van de crisis om Kosovo, bijvoorbeeld?
Ja, eenmaal aan de gang, kun je ook andere vragen stellen. Als het Jan Jansen was geweest die in dat vliegtuig had gezeten, zou zijn dramatische dood dan ook zoveel aandacht hebben getrokken? Zo neen, waarom niet? John Kennedy had toch niets bijzonders gepresteerd? Als de mensen zich hem herinnerden, dan was het als het driejarig jongetje dat salueerde toen de affuit met kist van zijn vermoorde vader voorbijtrok.
En zelfs dat heeft hij niet gedaan, want wie de foto goed bekijkt, ziet dat het jongetje zijn ogen beschermt tegen de zon (zoals John Kennedy trouwens zelf later ook zou bevestigen). Is het dan alleen maar om geleende roem dat de dood van de enige zoon van een jonge president, die zelf meer belofte is gebleven dan dat hij veel heeft gepresteerd in de nog geen drie jaar van zijn presidentschap, zo'n indruk heeft gemaakt?
John Kennedy was een uitgesproken beau garçon, en dat heeft ongetwijfeld extra bijgedragen aan alle publiciteit om zijn dood. Zou die er ook in die mate zijn geweest als hij een miezerig mannetje was geweest? Het zijn vragen die ook na de dood van prinses Diana, nu bijna twee jaar geleden, gesteld werden. Ook niet zo'n bijzondere vrouw, maar wèl mooi en wèl prinses.
Goed, het is waar dat de hele familie Kennedy, anders dan de Windsors, bezocht is geweest door vele tragedies - sommige ervan, zoals die laatste, door eigen stommiteit of roekeloosheid veroorzaakt. Een zekere vermelding in de pers verdiende Juniors dood dus wel. Maar werden in dit geval niet de grenzen van de redelijkheid overschreden?
Of zou het moderne publiek, zoals dat in het oude Athene, gevoelig zijn voor de doem waarmee de goden een bepaald geslacht, dat van Agamemnon of dat van Oedipus, vervolgen? Dat is de stof waarvan de tragedies van Aeschylus, Sophocles en Euripides zijn gemaakt, maar van een religieuze lotsaanvaarding, van een ‘de Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen, de naam des Heren zij geloofd’, was de vorige weken weinig te bespeuren.
Eerder is het waarschijnlijk dat de indruk die John Kennedy's dood heeft gemaakt, snel zal vervluchtigen. Ook de hype om Diana, na haar dood vrijwel heilig verklaard, is alweer voorbij. Haar graf wordt door minder mensen bezocht dan haar broer, eigenaar van het landgoed waar zij begraven ligt, had verwacht en vermoedelijk, vanwege de inkomsten, gehoopt.
Nee, als er hier van religieuze gevoelens gesproken kan worden, dan zijn het eerder gevoelens die door surrogaatheiligen zijn opgewekt: filmsterren, zangeressen, jetsetters en dergelijken, die ook altijd omringd zijn door een beate menigte en van wie een hele weekbladenindustrie leeft. Soms gebeurt dat huns ondanks. Het lijkt erop dat John Kennedy tot die weinigen behoorde. Dat zou hem dan tot postume eer strekken.
Maar de gevoelens die die moderne halfgoden oproepen, zijn ook gevoelens. Hun verering beantwoordt dus blijkbaar aan een behoefte. Het is te oppervlakkig te beweren dat zij de plaats opvullen die na ‘de dood van God’ is opengevallen, want in de Verenigde Staten, waar die gekte om de dood van Kennedy jr. het grootst was, zijn, in tegenstelling tot grote delen van Europa, de kerken elke zondag nog vol - hoewel hun diensten vaak meer een sociale dan een religieuze functie lijken te vervullen.
Maar te oordelen naar de kolommen en de zendtijd die ook in Europa gewijd zijn geweest aan Kennedy's dood, moest blijkbaar ook hier een behoefte gestild worden - en dat terwijl althans in Noordwest-Europa (en Spanje) er nog koninklijke iconen zijn waaraan de mensen zich kunnen vergapen. Objectief gesproken was er hier geen Kennedy nodig om in een behoefte te voorzien. Maar het is de laatste weken gebleken anders te zijn.
Het is geen nieuw verschijnsel. Huizinga schreef al in 1935 dat de moderne publiciteit, met haar ‘overmatig aanbod van triviale afbeeldingen’, de moderne mens ‘een voos en vals kader voor zijn smaak en aandoeningen’ suggereert, waardoor zij, ‘in plaats van regelrecht tot verhoging van het peil der cultuur te leiden’, integendeel een ‘algemene verzwakking van het oordeel’ ten gevolge heeft.
Nu was Huizinga een mopperaar waar het de verschijnselen van zijn eigen tijd betreft. Bovendien mopperde hij in gedragen bewoordingen. Als hij zich verwaardigd had polemist te zijn, zou zijn invloed als criticus van zijn tijd misschien blijvender zijn geweest. Maar dat betekent niet dat zijn analyse niet soms doel trof. De ‘cinematische blik’ die hij bij de jeugd - nu lieden van tachtig jaar en ouder - signaleerde, is door de televisie de blik van een Argus, de reus met de honderd ogen uit de Griekse mythologie, geworden. Bovendien is de wereld sinds 1935 een dorp geworden. Amerika ligt vlak naast de deur; ja, in onze huiskamer.
Misschien verklaart dat het verschijnsel Kennedy. Geen reden tot mopperen, maar wèl interessant.
NRC Handelsblad van 30-07-1999, pagina 7