Toch een einde aan de geschiedenis?
Zo'n veertig jaar geleden verscheen er van de Engelse schrijver C.P. Snow een essay over de two cultures. Daarin betoogde Snow, zelf natuurwetenschapper, dat er een onoverbrugbare kloof bestond tussen - om het maar op z'n Hollands te zeggen - de alfa- en de bètacultuur.
Zelf een alfa zijnde, kon ik het hiermee eens zijn. De bètawereld is mij vreemd - hoezeer ook ik mij ervan bewust ben dat de toekomst van de mensheid waarschijnlijk meer van haar afhangt dan van de alfacultuur. Ongetwijfeld een leemte in mijn opvoeding.
Daarom zoek ik soms troost in de woorden van de man in Dostojewski's Memoires uit het souterrain: ‘Dat tweemaal twee = vier is, dat is toch, naar mijn mening, niet anders dan een onbeschaamdheid, heren. Dat “tweemaal twee = vier” kijkt verwaand, staat midden op uw weg, met de handen in de zij, en spuugt. Ik ben het ermee eens dat “tweemaal twee = vier” een prachtig ding is, maar als men al alles wil prijzen, dan is “tweemaal twee = vijf” ook een heel aardig dingetje.’
Dat neemt niet weg dat ik over een groot deel van onze Umwelt niet tot oordelen bevoegd ben. Dat geldt grotendeels ook voor het artikel waarin Francis Fukuyama na tien jaar terugkeek op zijn artikel ‘The End of History?’. dat indertijd zoveel stof heeft doen opwaaien. In de krant van 9 juli schreef ik over deze terugblik.
Dat deed ik aan de hand van een uittreksel dat ik in de International Herald Tribune had gelezen. Dat dit een uittreksel uit een langer artikel was, ontdekte ik pas later (de IHT had dat er niet bij vermeld), maar intussen heb ik het volledige artikel gelezen, dat verscheen in het zomernummer van het Amerikaanse kwartaalblad The National Interest. Het moet gezegd worden dat het uittreksel een goede weergave is van de essentie van Fukuyama's terugblik, maar vooral waar hij nu zegt dat zijn artikel van tien jaar geleden ‘één werkelijke zwakheid’ vertoonde, laat het uittreksel de lezer enigszins onbevredigd. Wat was die zwakheid? Dat hij niet gezien had dat ‘de geschiedenis niet tot een eind kan komen zolang de moderne natuurwetenschap geen eind heeft’.
En dat einde is nog niet in zicht. Integendeel, ‘wij staan aan de rand van nieuwe ontwikkelingen in de wetenschap die, in essentie, de mensheid als zodanig zullen afschaffen’. Hij zinspeelt op ‘een nieuwe explosie in technologische vernieuwing in de biowetenschappen en -technologie’.
Kennelijk denkt Fukuyama aan het klonen van mensen, schreef ik hierbij, maar deze mogelijkheid noemt hij in het eigenlijke artikel (dat ik toen nog niet onder ogen had gehad) slechts terloops. Hij vermeldt de mogelijkheden van genetische manipulatie in het algemeen en die van de neurofarmacologie.
Zo is er, volgens hem, in beginsel geen bovengrens aan de levensverwachting van de mens. Nu al wordt biotechnologie toegepast bij ziektes als Alzheimer, borstkanker en schizofrenie, straks ter bestrijding van erfelijk bepaalde neigingen tot geweld en agressie. Het zal moeilijk zijn een - algemeen aanvaarde - grens te trekken tussen therapeutische en andere doeleinden. De maakbaare mens behoort dus tot de mogelijkheden.
Het kan ook langs andere weg, want neurofarmaceutica kunnen in beginsel de geest veranderen. Zo worden Ritalin en Prozac gebruikt ter bestrijding van resp. hyperactiviteit en depressiviteit, maar ontevredenheid met de bestaande toestand, die tot dusver een machtige motor in de geschiedenis is geweest, zou ook plotseling kunnen verdwijnen - niet als gevolg van een langzame ontwikkeling naar een liberale democratie, maar door farmaceutische bewerking van dat deel van de hersens dat de bron is van die ontevredenheid.
Het lijkt allemaal op Aldous Huxleys Brave New World uit 1932, maar dat wil nog niet zeggen dat het allemaal fantasie is. Dat te beoordelen ligt trouwens niet op de weg van een echte alfa, die toch al moeite had dit deel van Fukuyama's betoog samen te vatten. Maar waar het om gaat is dat, als die mogelijkheden inderdaad geen fantasieën zijn, wij niet meer kunnen uitgaan van de onveranderlijkheid van de menselijke natuur.
Of zoals Fukuyama zegt: ‘In zoverre als die natuur niet iets is wat ons door God of door evolutionaire overerving gegeven is, maar door menselijk ingrijpen, treden wij Gods eigen rijk in - met alle angstwekkende mogelijkheden ten goede en ten kwade die dit inhoudt.’ Ook wie niet in God gelooft, zal moeten erkennen dat dan geheel nieuw terrein betreden zou worden.
Dat Fukuyama dit in 1989, toen zijn artikel over ‘The End of History?’ verscheen, niet gezien heeft, noemt hij nu ‘het fundamentele gebrek’ ervan. Slechts één van zijn vele critici heeft hem hier de ogen voor geopend, zegt hij, door hem erop te wijzen dat, zolang de natuurwetenschap geen einde heeft, de geschiedenis ook niet tot een eind kan komen.
Maar is dat wel waar? Kunnen wij zeggen dat de geschiedenis zoals wij die kennen, voortgaat als de menselijke natuur is veranderd? Zal dat dan niet een volstrekt andere geschiedenis zijn? Fukuyama zegt het zelf: alles wat we denken over de menselijke of morele orde - en daar gaat het in de geschiedenis grotendeels over - gaat uit van een bepaald begrip dat we van de menselijke natuur hebben. Als we dat begrip moeten herzien, als gevolg van de resultaten der wetenschap, kunnen we dan nog spreken van dezelfde geschiedenis?
Het lijkt of Fukuyama hier ten onrechte ongelijk bekent. Of misschien: om verkeerde redenen ongelijk bekent. Als er inderdaad een ‘nieuwe mens’ of een nieuw mensentype ontstaat, dan komt er een eind aan de geschiedenis zoals wij die tot dusver gekend hebben - zeker wanneer wij geschiedenis niet zien als een opeenvolging van gebeurtenissen (in die zin zal zij altijd bestaan), maar zoals Fukuyama doet: als ‘ideologische evolutie van de mensheid’ of als ideologisch discours.
Wel is het zeer de vraag of dan, in het licht van deze nieuwe wereld, Fukuyama's andere stelling van tien jaar geleden, namelijk dat de liberale democratie de eindoverwinning heeft behaald, nog te handhaven is.
NRC Handelsblad van 16-07-1999, pagina 7