Twee atypische politici
Zou de algemene malaise waarin de Nederlandse politiek zich bevindt, sinds het aantreden van Paars II, iets te maken hebben met het vertrek van de liberale voorman Bolkestein uit die politiek? Zeker is in elk geval dat hij tussen 1990 en 1998 het politieke discours heeft beheerst, niet het minst door telkens onderwerpen aan te snijden die tot dan toe taboe waren.
Dat bracht leven in de brouwerij, en als hij daarmee niet altijd zijn collegae-politici heeft gecharmeerd, voor degenen die beroepshalve op nieuws uit waren, was hij vaak een welkome onderbreking van een saaie en voorspelbare routine. En aangezien velen van hen, in hun politieke sympathieën, naar links tendeerden, ontstond er zo een merkwaardige symbiose tussen linkse intellectuelen en journalisten (die twee bevolkingsgroepen dekken elkaar niet noodzakelijkerwijs) en de als rechts ingeschaalde Bolkestein.
Onlangs nog sprak de voormalige sympathisant met het maoïsme Jaap van Ginneken, thans psycholoog aan de Universiteit van Amsterdam, van Bolkestein als ‘de meest interessante politicus van de afgelopen twee decennia’ (Nederlands Dagblad 26 juni). Dat doet natuurlijk de vraag rijzen wie daarvóór de meest interessante politicus was. Daar komen we later op.
Interessant was Bolkestein ook omdat hij niet alleen atypisch was voor de Nederlandse politiek, maar ook voor de partij waarvan hij de politieke leider was. Die houdt niet zo erg van debatten over levensbeschouwelijke onderwerpen. In de VVD moet het 't liefst gezellig blijven. Een poging van hem om de morele grondslag van het liberalisme aan de orde te stellen werd een paar jaar geleden in de partijraad weggejouwd.
Bolkestein is toen blijven zitten en zwijgen. In een gesprek met Marcel ten Hooven in Trouw (26 juni) noemt hij dit een van de ‘fouten’ uit zijn politiek leiderschap, maar hij hoopt ‘dat de bezinning op de publieke moraal bij ons alsnog op gang komt’. Maar wie zal nu de gangmaker zijn?
De VVD zit nl. met een filosofisch probleem: zij ‘wil zowel de vrijheid van het individu bevorderen als de verantwoordelijkheid die dat individu moet nemen voor de maatschappij. [...] Die verantwoordelijkheid vergt een zelfdiscipline die de vrijheid weer beperkt.’ Wat dat betreft, is de VVD (zonder dat de meeste VVD'ers zich daar bewust van zijn) gespleten: ‘mijn politieke stroming kent [...] een libertijnse vleugel, die grenst aan het anarchisme. Aan de andere kant grenst het liberalisme aan het conservatisme, met zijn hang naar traditie. Ik zit meer aan die kant.’
De hoofdmoot ligt daar waarschijnlijk tussenin en is eerder een economisch liberalisme toegedaan. Bolkestein echter is het, als conservatief liberaal, niet eens met die liberalen die, in een geloof ‘in het spontaan en in vrijheid denkende individu’, hun kinderen niet ‘aangeven wat goed is en wat kwaad’. Hij vindt dat ‘hun benadering getuigt van een te groot optimisme over de menselijke natuur’.
Maar, aldus Bolkestein, ‘het vooruitgangsgeloof bijt zichzelf in de staart. We danken onze enorme vooruitgang aan deugden die de traditie ons heeft meegegeven’, zoals spaarzaamheid, netheid en bescheidenheid; moed, ijver, inventiviteit en doorzettingsvermogen. ‘De kunst is evenwicht te scheppen tussen veranderingsgezindheid en traditie. Soms zal dat lukken, meestal niet. Dat is ons menselijk tekort.’
In dit pessimisme toont Bolkestein zich een uitgesproken conservatief, misschien een verlicht conservatief, maar toch: conservatief. Een conservatief overigens die niet het kapitalisme met huid en haar omhelst: ‘Het kapitalisme heeft iets destructiefs.’ Inderdaad, als er iets een vernietiger is van morele normen en waarden, en van tradities, dan is het wel het kapitalisme. Gelijkstelling van conservatisme met kapitalisme getuigt van grote oppervlakkigheid. In feite zou Bolkestein, als hij geen agnost was, naadloos in het CDA passen, althans in het gedachtegoed van die partij. Ook in dit opzicht atypisch dus.
Nu de vraag wie ‘de meest interessante politicus’ was voordat Bolkestein het politieke toneel betrad. Iemand die, wat dat betreft, hoge ogen gooit, is mr. Harm van Riel, ook liberaal, ook conservatief en ook, om zijn atypisch optreden, de lieveling van linkse journalisten, zoals Joop van Tijn van Vrij Nederland. Maar daarmee houdt de gelijkenis met Bolkestein wel zo ongeveer op.
Van Riel (1907-1980), grote tegenspeler binnen de VVD van de voorman Oud, was namelijk, anders dan Bolkestein, een echt partijdier. Wat bij hem betekende dat hij in het hart zat van elke partij-intrige, waarbij hij laster en achterklap niet schuwde. Maar zijn grote eruditie maakte hem tot een fascinerende figuur. Die eruditie was overigens aan het VVD-volk niet besteed, maar epateerde het wel.
Zijn conservatisme was ook een ander dan dat van Bolkestein. Het was minder levensbeschouwelijk dan traditioneel. In zijn postuum verschenen boek over het liberalisme in de negentiende eeuw foetert hij tegen de ‘ondermijning der maatschappelijke hiërarchie’ en tegen ‘vernieuwers (die) dikwijls bescheidener achtergronden (hebben) en geen of nauwelijks toegang tot de wereld der meer aanzienlijken’. Zelf had hij, zoon van een postdirecteur in Hoofddorp, een zwak voor de adel. In het eigenlijk republikeinse Nederland een atypisch conservatisme dus.
De these van zijn postume boek is dat het liberalisme na Thorbecke, die in 1872 overleed, bergafwaarts is gegaan - in de richting van een niet nader omschreven ‘kathedersocialisme’. Thorbecke zelf was volgens hem, zo blijkt uit tussenzinnen en voetnoten (want al te openlijk durfde Van Riel het blijkbaar niet te zeggen), niet liberaal, maar conservatief.
Zijn boek kan nauwelijks serieus genomen worden, waar is wèl een getuigenis van Van Riels eigen conservatisme. (Ik lees net in een boekbespreking dat de historicus F.L. van Holthoon stelt dat ‘Thorbecke een outsider in de hoofdstroom van het Nederlandse liberalisme was’. Zou er toch iets in Van Riels these zitten?)
Een vergelijking met Van Riel doorstaat Bolkestein glansrijk. Van Riel was weliswaar een kleurrijke, curieuze figuur, maar men wist nooit precies welke bedoelingen achter zijn uitspraken verscholen zaten. Hij heeft dan wel geschitterd, maar nooit het politieke discours op een hoger niveau gebracht of heilige huisjes aangetast. Daarvoor was hij toch te veel politicus van het geijkte allooi.
Tegen Joop van Tijn zei hij eens het gebrek aan intellectuele discussie binnen de VVD wel te betreuren, maar och, waarom zou je tevreden mensen daarmee lastigvallen? Een heel ander soort politicus dus dan Bolkestein, na wiens vertrek het politieke leven meer door incidenten dan door grote tegenstellingen bepaald wordt. In die sfeer voelt zich de VVD, na het intermezzo-Bolkestein, goed thuis.
NRC Handelsblad van 06-07-1999, pagina 7