Kerk en vrede
In de tijd dat ik er studeerde, was Leiden nog een vrij kleine stad, zodat je herhaaldelijk op straat professoren tegenkwam. Die kende je - althans: ik - meestal niet persoonlijk, maar toch wel van gezicht. Vooral op de Witte Singel struikelde je haast over ze, want daar woonden ze bijna huis aan huis.
In mijn studentenalmanak zie ik de namen van Heering, Kristensen, Huizinga, Kloeke, de Blécourt, Flu, Wensinck, Bijvanck, Krom, De Boer en Kollewijn - allemaal professoren en allemaal op de Witte Singel woonachtig. Van de genoemden heb ik slechts tot drie ooit het woord gericht: een omdat hij een oom van mij was, en twee omdat ik tentamen bij hen deed. En van de elf genoemden kende ik er acht van gezicht. Zo klein was de Leidse academische gemeenschap toen.
Een van hen die ik van gezicht kende, was de eerstgenoemde: prof. G.J. Heering (1879-1955), hoogleraar aangesteld vanwege het seminarium der Remonstrantsche Broederschap. Ik zie hem nog voor me: een ernstige, nogal droevig uitziende figuur, met, als ik me goed herinner, nogal lange haren in de nek. Maar dáárom was hij niet bekend. Hij was in bredere kring bekend als voorman (en medeoprichter, in 1924) van Kerk en Vrede.
Wat was Kerk en Vrede? Dat was een pacifistische vereniging, die vooral in de jaren '20 nogal wat aanhang onder leden van protestantse kerken had. In de jaren '30, toen de dreiging van het nationaal-socialistische Duitsland steeds duidelijker werd - hoewel heel wat niet-pacifisten er tot 10 mei 1940 blind voor bleven - slonk die aanhang.
Een van degenen die in die tijd het pacifisme afzwoeren, was de toen bekende Rotterdamse predikant ds. A.R. Rutgers, die na een bezoek aan het republikeinse Spanje in de burgeroorlog (1936-1939) tot de conclusie was gekomen dat het ‘gebroken geweertje’ het fascisme alleen maar in de kaart speelde. Zijn besluit ontketende toen een pennenstrijd tussen predikanten, waaraan, meen ik, ook de later bekende ds. J. Buskes meedeed. (Rutgers zou in 1942 in het concentratiekamp Dachau omkomen.)
Waarom schrijf ik dit allemaal? Niet alleen omdat oude heren - daar zijn ze berucht om - graag anderen vervelen met verhalen over vroeger, maar vooral omdat ik in Trouw van 14 juni een interview las met een zoon van prof. Heering, de 84-jarige dr. A.H. Heering, die ook zijn leven lang actief was in de antimilitaristische beweging. Ook in de jaren '30 bleef hij haar, anders dan ds. Rutgers, trouw.
Zelfs de Duitse bezetting deed hem niet van gedachten veranderen. ‘Ik heb nooit geloofd in geweld als middel om rechtvaardigheid en liefde te betrachten’, zegt hij. Nee, liefde is inderdaad een onwaarschijnlijk resultaat van geweld, maar rechtvaardigheid ook? Zou dr. Heering ook tegen politieoptreden tegen hooligans zijn die een onschuldige doodtrappen?
Hij geeft toe dat zijn houding, wat dat betreft, enigszins dubbelzinnig was: ‘Ik was (in de oorlog) wel blij als het (gewapend) verzet succes had.’ En: ‘Bij een geallieerde overwinning waren we blij, bij een nederlaag triest.’ Hij verklaart het als volgt: ‘Het was eigenlijk heel simpel: aan die militaire gebeurtenissen konden wij niets veranderen, en als er nu toch strijd was, dan maar liever een strijd die overwinning opleverde.’ Overwinning van de geallieerden, neem ik aan, maar die was lange tijd niet zeker.
Belangrijker is echter de vraag of die houding niet neerkomt op het houden van schone handen, terwijl anderen het vuile werk voor je opknappen. Is dit een houding die dr. Heering ook aan overheden zou willen aanbevelen? Dat is een proef op de som, want eigenlijk is zo'n houding vrijblijvend als ze niet verbonden is met verantwoordelijkheid - verantwoordelijkheid voor anderen.
Toch lijkt het me moeilijk voor een christen die Jezus' gebod ‘wie u een slag geeft op de rechterwang, keer hem ook de andere toe’ ernstig neemt, tot een andere conclusie dan die van vader en zoon Heering te komen. Zeker, het aantal theologische argumenten daartegen is legio, maar moet de christen zijn houding toetsen aan wat de schriftgeleerden zeggen of aan wat de bijbel zegt? Soms ben ik blij geen belijdend christen te zijn.
In de eerste decennia na de oorlog deed de vredesbeweging nauwelijks meer van zich spreken. Pas in de loop van de jaren '60 kwam zij weer op gang, werd zij zelfs veel massaler dan Kerk en Vrede ooit geweest was, maar zij was, zegt Heering, ‘veel minder radicaal en niet antimilitaristisch’. Zij richtte zich alleen tegen de kernwapens.
Dat vond Heering jammer, maar aan de demonstraties van de jaren '80 deed hij wel mee. Met de grote man van die demonstraties, Mient Jan Faber, de secretaris van het Interkerkelijk Vredesberaad - die inderdaad geen pacifist was - zal hij het nu wel helemaal niet eens zijn, want Faber billijkte het gewapend optreden tegen Servië, ja bepleitte zelfs de inzet van grondtroepen.
‘In het huis mijns Vaders zijn vele woningen’ (Joh. 14:2).
NRC Handelsblad van 18-06-1999, pagina 9