Vertalingen en een staartje
Vorige week is Ernst van Altena overleden. In de necrologieën wordt hij herdacht als virtuoos vertaler van, vooral, Franse poëzie. Terecht, naar ik aanneem. In de vertaling uit andere talen blonk hij evenwel minder uit, zoals ik eens heb ervaren.
Een twaalf jaar geleden vroeg dr. A.C.R. Dreesmann aan een aantal Nederlanders hun drie liefste gedichten te noemen. Ruim honderd van hen stuurden die in. De gedichten waar hun eerste keus naar uitging, werden gebundeld en uitgegeven (bij Vroom & Dreesmann) onder de titel Ons poëtisch Nederland.
Ik behoorde bij die ruim honderd. Mijn eerste keus was op het gedicht Todes-Erfahrung van Rainer Maria Rilke gevallen. Mijn tweede en derde keus waren resp. Moeder van Willem Elsschot en De moeder de vrouw van Martinus Nijhoff. Als ik een vierde en vijfde keus had gehad, zou ik Sinds ik het weet en Moeder van Jacqueline van der Waals hebben gekozen, hoewel de officiële literaire kritiek haar gedichten nogal kitscherig vindt, geloof ik.
Mijn eerste keus, Todes-Erfahrung, werd in de bundel opgenomen, vertaald door Ernst van Altena. Tegen die vertaling nu, die ik niet van tevoren had gezien, had ik nogal wat bezwaren. Volgens mij bleek eruit dat Van Altena, op z'n minst, het Duits niet zo goed beheerste als het Frans. Maar oordeelt u zelf aan de hand van het gedicht en zijn vertaling.
‘Wir wissen nichts von diesem Hingehn,/das nicht mit uns teilt. Wir haben keinen Grund, Bewunderung und Liebe oder Hass/dem Tod zu zeigen, den ein Maskenmund/tragischer Klage wunderlich entstellt./
Noch ist die Welt voll Rollen, die wir spielen./Solang wir sorgen, ob wir auch gefielen,/spielt auch der Tod, obwohl er nicht gefällt./
Doch als du gingst, da brach in diese Bühne/ein Streifen Wirklichkeit durch jenen Spalt/durch den du hingingst: Grün wirklicher Grüne,/wirklicher Sonnenschein, wirklicher Wald./
Wir spielen weiter. Bang und schwer Erlerntes/hersagend und Gebärden dann und wann/aufhebend; aber dein von uns entferntes,/aus unserm Stück entrücktes Dasein kann/uns manchmal überkommen, wie ein Wissen/von jener Wirklichkeit sich niedersenkend,/so dass wir eine Weile hingerissen/das Leben spielen, nicht an Beifall denkend.’
Ernst van Altena maakte er dit van:
‘Wij weten niets omtrent dit henengaan/dat nimmer met ons deelt. Op welke grond/dan eerbied, liefde, haat in ons bestaan/te tonen aan de dood, die 'n maskermond/zo vreemd vervormt wanneer die tragisch jankt./
Wij spelen rollen op de aardse planken,/zolang 't ons zorg is of men ons zal danken,/speelt ook de dood, hoewel hem niemand dankt./
Maar toen jij ging, brak tussen deze planken/een streepje waarlijkheid door elke kier/waardoor jij vlood: waarlijker groene ranken,/waarlijker zon, waarlijker woud, rivier./
Wij spelen bang voort. Het moeizaam geleerde/opdreunend en gebaren nu en dan/herhalend; maar jouw zo door ons ontbeerde,/uit dit - ons stuk - gerukte Wezen kan/ons telkens overvallen: als een weten/van juist die waarlijkheid zich mededelen,/waardoor wij dan een wijle als bezeten,/niet denkend aan applaus, het leven spelen.’
Rekening houdend met Van Altena's kennelijke wens het gedicht ook in het Nederlands te laten rijmen, heb ik toch enkele ernstige bezwaren tegen de vertaling. Al in de eerste strofe loopt de tweede zin niet. Waarom zou ‘Wir haben keinen Grund, Bewunderung... enz.’ niet vertaald kunnen zijn met: ‘Wij hebben geen grond bewondering... enz.’?
In de tweede strofe maakt Van Altena van twee zinnen één, terwijl het duidelijk is dat ‘Solang’ het begin van een tweede zin moet zijn. Ik ben ook niet gelukkig met de vertaling van ‘Solang wir sorgen...’ in ‘zolang 't ons zorg is...’, omdat de eerste reactie van de lezer is te denken aan de uitdrukking: ‘'t Is ons een zorg’, wat het omgekeerde is van wat Rilke bedoelt.
In de derde strofe wordt ‘durch jenen Spalt’ vertaald met ‘door elke kier’, terwijl het had moeten luiden: ‘door die ene kier...’ In de vierde strofe is het einde onduidelijk doordat het gedachtestreepje verkeerd staat. En ten slotte hebben we het op school erin gestampt gekregen dat manchmal niet telkens of menigmaal betekent, maar soms. Daaruit alleen al blijkt dat Van Altena's kennis van het Duits gebrekkig was.
Nu zal ik, naar ik hoop, niet het verwijt te horen krijgen dat ik met wat ik hier over Van Altena schrijf, zondig tegen de stelregel: ‘Over de doden niets dan goeds.’ Mijn antwoord op dit verwijt is dat dit een ook verkeerde vertaling is, nl. van het Latijnse ‘De mortuis nil nisi bene’, wat, goed vertaald, ‘Over de doden behoren wij slechts op goede, heuse wijze te spreken’ betekent. Immers, bene is een bijwoord. Als er met de uitspraak ‘niets dan goeds’ was bedoeld, zou er ‘nil nisi bonum’ hebben gestaan.
Kortom, ik hoop dat ik over Van Altena bene gesproken heb. Ik mag er misschien nog aan toevoegen dat hij, in 1933 geboren, in een tijd naar de middelbare school moet zijn gegaan dat Duits niet tot de meest populaire vakken behoorde. Dat kan als verklaring van zijn gebrekkige kennis van die taal gelden, niet als excuus. Het geldt evenmin als excuus voor de twee auteurs van wie ik onlangs ontdekte dat zij een verkeerde vertaling van Kant tot uitgangspunt van een beschouwing hadden gemaakt (zie 21 mei en 4 juni).
De twee heren hebben intussen in een brief in de krant van 15 juni erkend dat dit een fout was. Ik zal er daarom niet verder over zeuren. Integendeel, ik wil hen voor deze ruiterlijke erkenning prijzen. Gezien het prestige en de bekendheid die zij genieten, was daar zelfs een zekere moed voor nodig.
Toch had mijn discussie in de krant met beide auteurs nog een staartje. Om aan te tonen dat de vertaling van de desbetreffende uitspraak van Kant verkeerd was, had ik, behalve de Duitse tekst, ook de m.i. juiste vertaling ervan weergegeven. Het was, zo schreef ik, een vertaling van de Nederlandse filosoof J.D. Bierens de Haan uit 1943.
Hierop kreeg ik een brief van het Tweede-Kamerlid E. van Middelkoop (GPV), die mij schreef dat Bierens de Haan hier gebruik had gemaakt van een eerdere vertaling, nl. van A.P. Prins uit 1915. (Welk ander Kamerlid heeft Kant in de kast staan?) Inderdaad. die vertaling bleek dezelfde als die van Bierens de Haan, maar bij nader onderzoek bleek mij dat Bierens de Haan niet de eer van de vertaling had opgeëist. In zijn inleiding vermeldde hij dat de vertalers - dus ook A.P. Prins, neem ik aan - hem toestemming hadden gegeven hun vertalingen te gebruiken.
Hoogst onbelangrijk, zult u zeggen. Ik zou het dan ook niet de moeite van vermelding waard hebben gevonden als ik niet ontdekt had dat de vertaling van A.P. Prins van Kants Zum ewigen Frieden uitgegeven was (bij de Wereldbibliotheek) als nr. 5 van de uitgaven van het comité ‘De Europeesche statenbond’.
Wat was dat voor comité dat in 1915 - dus terwijl de Eerste Wereldoorlog om Nederland woedde - het idealisme bezat om zo'n statenbond te bepleiten? Gelukkig stond er achterin het boekje wie er in dat comité zaten: Frederik van Eeden, de Groningse filosoof prof. G. Heymans, Aletta Jacobs en de auteur Nico van Suchtelen, in die tijd - en in sommige gevallen nòg - bekende namen.
De overtuiging van het comité wordt ook vermeld: ‘... dat de verhoudingen der beschaafde staten onderling door dezelfde wetten van zedelijkheid en recht beheerscht behooren te worden als het maatschappelijk leven der naties afzonderlijk; dat in het bijzonder voor het tegenwoordige Europa de aaneensluiting tot een statenbond of bondstaat, op grondslag van gelijkgerechtigheid en inwendige zelfstandigheid der samenstellende naties, wenschelijk is.’
Hoewel er een tegenspraak in deze beginselverklaring te ontdekken valt - zelfstandigheid der samenstellende naties klopt niet erg met bondstaat - is het een ideaal dat grosso modo nog steeds door de meerderheid van de Nederlandse politici - zij het, getuige de opkomst bij de Europese verkiezingen, minder door de kiezers - gedeeld wordt.
NRC Handelsblad van 22-06-1999, pagina 9