Een valse tegenstelling
‘D66 presenteert zich onder Van der Laan’- lijsttrekster van die partij bij de verkiezingen voor het Europese Parlement - ‘als de enige pro-Europese partij’, zo lees ik in Trouw van 25 mei. Het is niet aardig om iemand die op de grond ligt - in die positie bevindt D66 zich na de verkiezingen van 1998 en zeker na de door haar veroorzaakte kabinetscrisis van nu - nog eens een trap te geven, maar sommige mensen, en blijkbaar ook partijen, vragen daar gewoon om.
Zich als de enige pro-Europese partij te presenteren - zou D66 daar stemmen mee winnen? Natuurlijk niet! In de eerste plaats weet niemand wat pro-Europees betekent, want onder de Europese vlag schuilen vele, meestal onderling tegenstrijdige programma's. En in de tweede plaats willen de meeste Nederlanders geen pro-Europese, maar een pro-Nederlandse partij.
De geringe opkomst bij de Europese verkiezingen toont aan dat voor de meeste mensen ‘Europa’ op z'n hoogst een wenselijkheid is, iets als vrede, moederliefde en appeltaart. Op zichzelf is het geen keuze, die onderscheidt van andere keuzes. Immers, wat is het alternatief voor ‘Europa’? Nationalisme, maar als politieke keuze heeft dat in Nederland ook weinig aantrekkingskracht. Wie zegt pro Europa te zijn, zegt in feite niets.
Tactisch, electoraal gesproken zal dus de pretentie de enige pro-Europese partij te zijn weinig zoden aan de dijk zetten. Uit dit oogpunt is zij dus dom. Maar ook in ander opzicht getuigt zij van weinig denkkracht. Immers, niet alleen betekent pro-Europees op zichzelf niets (zeker in een land waar haast niemand echt tegen Europa is), maar het suggereert een strijdigheid tussen pro-Europees en pro-Nederlands. Aan dit misverstand gaan overigens meer partijen mank dan alleen D66.
De eenheid van Europa is al sinds een halve eeuw een Nederlands belang. Alleen al daarom is er geen tegenstelling tussen pro-Europees en pro-Nederlands. Zeker, we kunnen van mening verschillen over de vorm die dat verenigde Europa moet hebben en over de wegen die bewandeld moeten worden om dat doel te bereiken, maar op zichzelf stuit dat doel nauwelijks op serieuze tegenstand in ons land. Dus wie zegt pro-Europees te zijn, sterker: pro-Europeser dan anderen te zijn, schept, ook los van alle tactische of electorale overwegingen, een wat de Fransen noemen faux problème.
Zelfs de meest fervente Nederlandse ‘Europeaan’ zal willen dat de Nederlanders zich in het verenigde Europa thuis zullen voelen. Dat zullen ze alleen doen wanneer dat verenigde Europa, in zijn beleidsdoeleinden en in zijn politieke cultuur, niet al te zeer afwijkt van het beleid en de cultuur waaraan we in Nederland sinds eeuwen gewend zijn. Dat betekent dat zelfs de meest fervente ‘Europeaan’ zoveel mogelijk Nederlandse elementen in Europa zou moeten proberen te brengen. Hij zou dus, wat dat betreft, pro-Nederlands moeten zijn.
Zeker, er zijn grenzen aan die mogelijkheden. Nederland is niet het invloedrijkste land van Europa. Europa zal nooit een groter Nederland zijn. Maar het gaat erom zoveel mogelijk Nederlandse elementen in dat Europa te brengen, zodat de Nederlanders niet vervreemd van dat Europa raken. Zoveel mogelijk: dat betekent hard vechten, met gebruikmaking van alle middelen die een land van Nederlands betekenis nog ter beschikking staan, inclusief de nationale soevereiniteit.
Ja, ook de nationale soevereiniteit - vervloekt woord in de kringen van ‘Europeanen’. Dat komt doordat zij denken - en daaruit blijkt hun geringe denkkracht - dat degenen die dat woord in de mond nemen, nationale soevereiniteit uitsluitend als doel zien en als onaantastbaar gegeven. Maar de nationale soevereiniteit kan ook als instrument gezien worden - in het onderhavige geval: ter bereiking van een Europees doel. Dat is het verschil tussen strategie en tactiek - twee begrippen die in het Nederlandse politieke discours voortdurend met elkaar verward worden.
Zo gezien, is er geen tegenstelling tussen pro-Europees en pro-Nederlands, en is de leus pro-Europees of zelfs pro-Europeser dan anderen te zijn niet alleen tactisch-electoraal dom, maar ook fundamenteel verkeerd. Een pro-Nederlandse campagne bij de Europese verkiezingen zou niet alleen meer stemmen winnen, maar ook op den duur het Europa dat de Nederlanders voor ogen staat, beter dienen. Maar, zoals gezegd, het is niet alleen D66 dat uitgaat van de valse tegenstelling pro-Europees:pro-Nederlands. Bijna alle partijen doen dat. Behalve de kleine christelijke partijen. Zijn die daarom anti-Europees? Wie hun pers leest en hun bijdragen aan het debat in de Staten-Generaal volgt, komt tot een andere conclusie. Een van hun kranten, het Nederlands Dagblad, licht zijn lezers zelfs op zeer stelselmatige en deskundige wijze over Europa voor.
Dat komt doordat in die kleine christelijke partijen doorgaans dieper, en vanuit een diepere ondergrond (die we niet hoeven te delen), nagedacht wordt over de problemen van onze tijd, inclusief Europa. Daarbij vergeleken, is het ‘denken’ van de andere partijen vaak van een ontstellende oppervlakkigheid en inwisselbaarheid. Na het vertrek van Bolkestein uit de politiek is er dus van een Europees discours tussen die partijen nauwelijks meer sprake. Geen wonder dat er voor de Europese verkiezingen weinig belangstelling bestaat.
En toch verdienen ze meer belangstelling dan vorige keren. Het Europese Parlement heeft immers bij het verdrag van Amsterdam (1997) meer bevoegdheden gekregen, maar belangrijker is dat het, zelfs voordat het die bevoegdheden al had, eindelijk eens zijn tanden heeft laten zien: dit jaar heeft het de Europese Commissie tot aftreden gedwongen. Het stemmen op 10 juni heeft dus meer zin gekregen.
NRC Handelsblad van 01-06-1999, pagina 7