Een commissie zonder voorzitter
Het is al vaak gezegd: zonder de Verenigde Staten is de NAVO niets. Dat geldt in de eerste plaats op militair gebied: het leeuwendeel van de huidige operatie tegen Servië wordt door de Amerikanen gedragen. Het opperbevel is Amerikaans, de wapens zijn grotendeels Amerikaans, de logistiek en de informatie zijn bijna uitsluitend Amerikaans. Europa zou zo'n operatie alleen kunnen uitvoeren als het werkelijk één was en bovendien bereid om de kosten van een vergelijkbaar militair apparaat op te brengen.
Maar politiek geldt dit evenzeer. De NAVO is weliswaar een club van negentien, formeel gelijkwaardige staten, maar de inspiratie moet van de VS komen. Zonder zo'n inspiratie of leiding zijn de andere achttien praktisch verlamd. Is de president van de VS besluiteloos, dan heeft dat zijn onmiddellijke weerslag op de hele NAVO. Dat is eigen aan elke organisatie waarin er één duidelijk veel sterker is dan de anderen.
Soms zijn de VS gevoelig voor stimulatie van buitenaf. Zo wist mevrouw Thatcher in 1990 president Bush tot een krachtig optreden tegen Saddam Hussein te porren (dat viel overigens buiten NAVO-verband). Tony Blair probeert kennelijk diezelfde functie ten opzichte van president Clinton te vervullen, waar het Kosovo betreft. Tot nog toe zonder veel succes.
Dat brengt ons op de figuur van president Clinton. Zijn beleid inzake Kosovo kenmerkt zich eerder door aarzeling dan door vastberadenheid, en daardoor worden zowel het militaire optreden tegen Servië als de diplomatieke pogingen om tot een akkoord te komen getekend. Dat aarzelende optreden van de man die de motor van de NAVO is - maar een hortende en stotende motor - heeft vele oorzaken.
In de eerste plaats is Clinton niet wezenlijk geïnteresseerd in internationale politiek. ‘It's the economy, stupid’, was het wachtwoord van zijn verkiezingscampagne in 1992, en dat bleek een juiste slogan, want de Amerikaanse economie bloeit als nooit tevoren. Bovendien wilde hij niet de fout van zijn voorganger maken: president Bush was na de overwinning op Saddam populairder dan ooit, maar in korte tijd raakte hij die bonus kwijt, doordat hij, in de ogen van de Amerikanen, de binnenlandse politiek verwaarloosde. Hij verloor die verkiezingen.
Clinton is politicus genoeg om gemerkt te hebben dat het gloriëren op het internationale toneel ook voordelen binnenslands kan opleveren. Op zo'n ogenblik zal hij dan zijn niet geringe gaven concentreren op het behalen van succes op dat gebied. Maar dat is dan eerder het resultaat van improvisatie dan van gestage ijver en studie, en als de operatie risico's inhoudt die afbreuk aan zijn populariteit zouden kunnen doen, begint hij weer te aarzelen.
Nu zou men zeggen dat iemand die als president op zijn laatste benen loopt - in 2000 kan hij niet herkozen worden - zich weinig om zijn populariteit hoeft te bekommeren, maar Clinton zet alles op de overwinning van vice-president Gore, omdat hij met diens overwinning zijn eigen gehavende reputatie grotendeels gered zou zien. Gore heeft hem immers steeds door dik en dun verdedigd. Maar steun aan Gore betekent tevens: zo min mogelijk risico's nemen, want risico's zijn extra riskant in verkiezingstijd.
Clintons door de zaak-Lewinsky gehavende reputatie is natuurlijk niet de geringste oorzaak van zijn aarzelende optreden in de kwestie-Kosovo. Hij mag bij het publiek nog altijd populair zijn, gezag heeft hij nauwelijks meer - en wel het minst bij het Congres. Nu wreekt zich de domheid van zijn luchthartige, zo niet onverantwoordelijke, gedrag in die smakeloze farce.
Niet dat er veel goeds over dat Congres, dat door zijn politieke tegenstanders beheerst wordt, gezegd kan worden. De Republikeinse leiding ervan is, door welke oorzaken ook, zwak - met het gevolg dat het Congres, ook in de kwestie-Kosovo, allerlei tegenstrijdige moties aanneemt. Of dit met een krachtige, vastberaden president anders zou zijn geweest, is natuurlijk de vraag.
Misschien wel. Tussen 1946 en 1948 had president Truman ook te maken met een Congres waarvan de meerderheid niet tot zijn partij, de Democraten, behoorde. Niettemin heeft dat Congres door hem geïnitieerde plannen gebillijkt die de wereldgeschiedenis hebben veranderd. Het belangrijkste daarvan was het Marshallplan, dat Europa gered heeft. Ook het Noord-Atlantisch verdrag, dat in april 1949 getekend werd, werd in die jaren voorbereid. Maar Truman was niet bang en geen weifelaar; hij was in bijna alles het tegenovergestelde van Clinton.
Het gevolg is dat de NAVO nu, ondanks het machtsvertoon boven Servië - dat nog niet het gewenste resultaat, maar ook geen Amerikaanse slachtoffers heeft opgeleverd - in feite op drift is, ‘een commissie zonder voorzitter’, zoals de Nederlandse Amerikaan Ivo Daalder, die aan de Nationale Veiligheidsraad te Washington verbonden is geweest, de NAVO noemt.
De enige die daar verandering in kan aanbrengen, is de president van de Verenigde Staten, maar van de huidige president zal, om de hier genoemde redenen, het initiatief hiertoe hoogstwaarschijnlijk niet uitgaan. En de volgende? Die zal - wie dat ook is - pas op z'n vroegst over twee jaar voldoende ingereden zijn om de zaak in handen te nemen, als hij wil. In die twee jaar zullen de ontwikkelingen in de Balkan, in Europa en in de Verenigde Staten zelf niet pas op de plaats maken.
NRC Handelsblad van 28-05-1999, pagina 9