Het dictaat van de goede wil
Minister-president Kok heeft, zo vertelde hij vrijdag, de grootste moeite gehad om, ‘in mijn beste Frans en Engels’ (niet in zijn beste Duits?), zijn buitenlandse collega's uit te leggen waarom zijn kabinet gevallen was. Geen wonder dat die moeite hadden dit te begrijpen: het Nederlandse volk zelf begrijpt het nog nauwelijks.
Toen Kok dit vertelde, bracht mij dit een eigen ervaring op dit gebied in herinnering. In het begin van de jaren vijftig had ik de taak om aan het Amerikaanse publiek, meestal via de pers, uit te leggen wat er in Nederland gaande was. Niet dat het publiek wakker lag van Haagse kabinetscrises, maar je moest toch proberen althans commentatoren duidelijk te maken wat er aan de hand was, al was het slechts ter voorkoming van verkeerde conclusies (voorlichtingswerk is voornamelijk preventief).
Nu bood op 24 januari 1951 het kabinet-Drees, dat in augustus 1948 aangetreden was, zijn ontslag aan. Wat was de aanleiding van die crisis? De fractie van de VVD in de Tweede Kamer had een motie ingediend waarin het Nieuw-Guineabeleid van het kabinet werd gekritiseerd. Die motie werd door de Tweede Kamer verworpen, maar toch trad het kabinet af. Waarom?
De reden was dat minister van Buitenlandse Zaken Stikker, zelf VVD'er, meende niet langer te kunnen aanblijven, nu de fractie van zijn partij zich had uitgesproken tegen een beleid waarvoor hij in 't bijzonder verantwoordelijk was. Een correcte beslissing, maar die wel de val van het hele kabinet ten gevolge had. (Het kabinet werd gelijmd en bleef tot september 1952 zitten.)
Was het al moeilijk om aan buitenlanders - in mijn geval: Amerikanen - uit te leggen waarom een kabinet afgetreden was wegens een vijandige motie die geen meerderheid had gekregen, met andere woorden: nadat dat kabinet in de Tweede Kamer een overwinning had behaald, er kwam iets bij dat zo'n poging tot uitleg bijzonder bemoeilijkte. Wat was dat?
Kort vóór de val van het kabinet had minister van Oorlog H.L. s'Jacob, die er maar net een paar maanden zat, de chef van de generale staf, generaal Kruls, ontslagen, omdat deze in een rede - ik meen: in Middelburg - het defensiebeleid van zijn eigen regering had gekritiseerd. (Enkele maanden later zou president Truman, om soortgelijke redenen, generaal MacArthur, opperbevelhebber van de troepen in Korea, ontslaan.)
Het ontslag van generaal Kruls had wél enige aandacht getrokken in Amerika. Het was immers hartje Koude Oorlog, er woedde een oorlog in Korea. Wanneer op zo'n ogenblik de hoogste militair in een bondgenootschappelijk land ontslagen wordt, dan rijzen er natuurlijk vragen bij de belangrijkste bondgenoot, de Verenigde Staten.
Nu bestond er helemaal geen verband tussen het ontslag van generaal Kruls en het aftreden van het kabinet, dat korte tijd later gebeurde. Maar leg dát een Amerikaan - of welke andere buitenlander ook - maar uit! De zaak werd nog ongeloofwaardiger - zij het niet minder waar - nu het kabinet was gevallen wegens een tegen het regeringsbeleid gerichte motie die verworpen was.
Ik sympathiseer dus met minister-president Kok wanneer hij, op veel hoger niveau, een bijna even ingewikkelde, zo niet absurde, situatie - Kok sprak van een ‘brij van spaghettidraden’ - aan zijn collega's probeert uit te leggen. Is dit een reden om de Nederlandse politieke gebruiken aan te passen aan het begripsvermogen van Nederlandse partners? Nee, het gaat immers om een stukje Nederlandse cultuur, en die cultuur moet, zo vindt iedereen, blijven.
Een andere herinnering kwam bij me op bij het kijken naar, en het lezen over, de kabinetscrisis van vorige week. Het was kort nadat D66 (toen nog: D'66), in 1967, plotseling uit het niets op 4,5 procent van de stemmen was gesprongen (zoiets was niet vertoond sinds de NSB in 1935 van nul op 7,8 procent sprong). Ik schreef enige tijd later, in deze rubriek, een artikel waarin ik concludeerde dat D'66 het monisme was toegedaan.
Helaas kan ik de redenering die tot die conclusie leidde, niet meer reproduceren. Het desbetreffende artikel kon ik niet terugvinden. Maar dat is niet belangrijk. Waar het om gaat, is dat heel D'66 wel over mij heen leek te vallen. Ik herinner me, onder andere, een telefoontje van de bekende journalist W.L. Brugsma, die toen zichzelf liet doodverven als toekomstig minister van Buitenlandse Zaken in een door D'66 overheerst kabinet. Kennelijk had ik ze op hun ziel getrapt, want D'66 beschouwde zichzelf als een bij uitstek dualistische partij.
Ik beken dat ik na die protesten begon te twijfelen of ik het wel bij het rechte eind had gehad. Maar nu, na het optreden van D66 dat tot de huidige kabinetscrisis heeft geleid, twijfel ik minder. Was de eis van D66 dat alle leden van de Eerste Kamer, voor zover behorend tot de regeringsfracties, moesten buigen voor een akkoord waarbij ze helemaal niet betrokken waren geweest, niet een uiting van monisme? (Achteraf bezien, was de bijna gênante manier waarop de Kamerleden Dittrich en Roethof een paar jaar geleden ‘hun’ belaagde ministers Sorgdrager en Van Mierlo in bescherming namen, ook zo'n uiting.)
Verscheidene commentatoren van het dagblad Trouw denken er zo over. Zo schreef Marcel ten Hooven op 21 mei, als slot van een artikel over het monisme van Paars II: ‘Maar het hoogtepunt in de monistische neiging van Paars vormt de eis van Thom de Graaf aan álle senatoren van de coalitie, niet alleen de geestverwante, om vóór de volksraadpleging te stemmen. Met zijn tegen strafte Hans Wiegel dat monisme en daarmee de bestuursstijl van Paars af.’ En dat in een krant die - om het zacht te zeggen - nooit van geestdrift voor Wiegel heeft overgelopen.
De volgende dag kreeg Wiegel weer een compliment in Trouw, nu van commentator Hans Goslinga: ‘Wiegel is uiteraard geen heilige, maar zijn tegenstem kan worden uitgelegd als een poging de Augiasstal van de monistische cultuur te reinigen. In die zin was het een stem tegen dirigistische regeerakkoorden, fractiediscipline, stemgedrag, volksvertegenwoordigers als stemvee, en een stem vóór onafhankelijkheid, dualisme, debat, bezieling en begeestering. Je zou haast denken dat de Pinkstergeest over Wiegel vaardig was.’
Even afgezien van de vraag of die lof voor Wiegel uit onverwachte hoek verdiend is, wordt hier het vermoeden bevestigd dat D66 zich als een bij uitstek monistische partij gedragen en dus de protesten van haar leden van ruim dertig jaar geleden gelogenstraft heeft. Bij mij kwam zelfs de vergelijking op met de stemdwang die in de DDR de SED oplegde aan de zogenaamde blokpartijen, die in naam niet communistische waren.
Toegegeven: een groteske vergelijking - zeker gezien de onbetwist democratische gezindheid van D66. Maar er bestaat ook zoiets als de dictatuur (of laten we in dit geval zeggen: het dictaat) van de goede wil.
NRC Handelsblad van 25-05-1999, pagina 9