Vrucht van volkskundig onderzoek
Wie a zegt, moet ook b zeggen - ook al heeft hij er geen zin in. Op 19 januari vermeldde ik hier dat ik in mijn jeugd een lied had horen zingen waarvan de eerste woorden luidden: ‘Colijn, een brave boerenzoon...’ Wij leefden in de veronderstelling dat daarmee de toenmalige minister-president Colijn bedoeld werd.
Dat dit niet zo was, bleek mij uit brieven die ik hierop kreeg. Verscheidene lezers konden mij, hetzij uit geheugen hetzij uit liederenbundels, de tekst - althans enkele coupletten - van dat lied verschaffen. Ik maakte hier melding van in mijn artikel van 2 februari.
In sommige van die teksten werd de naam van de hoofdfiguur met een K gespeld - dus niet, zoals die van de minister-president, met een C. Maar hoe ook gespeld, de naam is waarschijnlijk een afkorting van Nikolaas. Zo zal Colijnsplaat op Noord-Beveland vermoedelijk naar de heilige van die naam genoemd zijn (plaat = zandbank?).
Zoals de Bourgeois gentilhomme van Molière tot de ontdekking kwam dat hij zijn leven lang proza had gesproken, blijk ik me met volkskundig onderzoek te hebben beziggehouden. Van het Meertens Instituut voor Onderzoek en Documentatie van Nederlandse Taal en Cultuur te Amsterdam kreeg ik nl. intussen een hele verhandeling over dat lied over Kolijn.
Die verhandeling verschijnt binnenkort in het vierde deel van de publicatiereeks Onder de groene linde: verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Dat vierde deel zal als ondertitel hebben: ‘Ben ik te min?’ Liederen over sociale verschillen tussen gelieven. Het onderzoek naar die liederen is gedaan door Marie van Dijk, van wier hand ook de verhandeling is.
Het blijkt nu dat het lied van de brave boerenzoon voor het eerst in 1802 is verschenen, en wel onder de titel ‘Het bedrogene meisje’ in de rubriek Mengelwerk van de Enkhuizer Almanak. De melodie is die van het lied ‘Femmes, voulez-vous éprouver’ uit de in 1796 opgevoerde opera Le Secret van J.P. Solié. Ik voel me nu verplicht hieronder de hele tekst van dit lied weer te geven, zoals vastgesteld door het Meertens Instituut, dat, wat mij betreft, hiermee zijn bestaansrecht heeft bewezen:
1. Kolijn, een brave boerenzoon,/Het puikje van de dorpelingen,/Arbeidzaam, welgemaakt en schoon,/Dorst naar Lisette's hand te dingen. (bis)
2. Ofschoon ze was ook een boerin/Had dag op dag de stad bekeken/En daar was haar hart en zin/Van veld en kudde afgeweken. (bis)
3. Neen, sprak die deern, zeker neen,/Geen boer zal ooit mijn hart beminnen./Kolijn trad toen gramstorig heen/En ging de zachte Felix minnen. (bis)
4. Nu dorst geen enkele boer aan haar/Te denken, noch de min te wagen./Zij wachtte dus van jaar tot jaar/Daar ook geen steeman op kwam dagen. (bis)
5. Thans is ze veertig jaren oud,/Haar schoon gelaat is gans geweken./Het meeste wat haar bezighoudt/Is kwaad van jongelieden spreken. (bis)
6. Zij loopt in pijn en felle smart/Als zij Kolijns geluk hoort roemen/En wendt zich heimelijk in haar hart/Daar zij haar dwaasheid zelf hoort doemen. (bis)
7. O meisjes, die graag was getrouwd,/Laat deze les stee voorbeeld wezen/Dan op geen dwaze hoop gebouwd,/Daar dit dan ook uw lot zal wezen. (bis)
8. Als u een brave jonkman trouwt/O laat hem dan uw hart verwerven,/Daar gij dan anders lichtlijk waagt/Als ouwe vrijster te moeten sterven. (bis)
Het lied werd in het begin van de vorige eeuw verspreid door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen als een van de zogenaamde Volks-liedjens, dat zijn ‘liedjes met een zedelijke strekking, een moraal die er meestal op neerkwam dat alleen (met hun status) tevreden mensen gelukkig kunnen zijn of worden.
Welnu, Lisette is niet tevreden met haar status, zij ambieert een andere, een in haar ogen betere status. Haar straf daarvoor is een oude vrijster te worden, hetgeen ongeveer het ergste was dat een meisje destijds kon overkomen.’ Aldus Marie van Dijk in haar binnenkort verschijnende verhandeling.
De enige vraag die er hierna voor mij nog overblijft, is die naar het geslacht van de zachte Felix die, volgens couplet 3, Kolijn dan maar gaat minnen. Felice zou, volgens mij, meer voor de hand hebben gelegen - zeker in een leerdicht. Niet een echte boerennaam overigens. Trouwens, Lisette ook niet. Wat mij doet afvragen of niet, behalve de melodie, ook de tekst aan een Frans voorbeeld is ontleend. Als dat zo mocht zijn, dan moet ik op de b de c nog laten volgen.
NRC Handelsblad van 19-02-1999, pagina 7