Europa is een lappendeken
Een jaar of vijf geleden bezocht ik het Walhalla. Dat is een namaak-Griekse tempel die Lodewijk I van Beieren tussen 1827 en 1842 liet bouwen boven de Donau, iets ten oosten van Regensburg, ter ere van ‘allen grossen Männern, die Teutschland seit den zwei Jahrtausenden seiner Geschichte erzeugt hat’. In totaal zijn dat er 123 (onder wie één vrouw), en ze hebben allemaal een buste. Maar onder die 123 zijn er ook heel wat Nederlanders, die Lodewijk dus kennelijk als Duitsers beschouwde: Willem de Zwijger en zijn zoon Maurits (maar die zijn nog in Duitsland geboren), Erasmus von Rotterdamm. Grotius, de admiraals Tromp en Ruyter (dus niet De Ruyter), stadhouder-koning Willem III en Boerhaave. Ik voelde me nogal gepikeerd door dit annexionisme. Zo roept het ene nationalisme het andere op.
De schrijver Ian Buruma is ook in het Walhalla geweest, zo blijkt uit een essay van hem dat in De Groene Amsterdammer van deze week staat (overgenomen van The New York Times). Hij knoopt aan het verslag van zijn bezoek een hele beschouwing vast over de liberale nationale staat, volgens hem de beste staatsinstelling die we kennen en daarom niet zo gauw moeten loslaten voor ‘iets wat een natie noch een staat is’, namelijk Europa.
Een sympathiek geluid, maar daar wil ik het vandaag niet over hebben. Ik wil het hebben over een andere ervaring waarvan hij in zijn essay vertelt. In een Amsterdams antiquariaat tikte hij eens een boekje op de kop dat de titel droeg Het gezicht der Nederlander. Het bleek in 1943 te zijn uitgegeven en geschreven door een SS-Obersturmführer, als gids voor SS-officieren die in de oorlog in Nederland gelegerd waren.
‘Het is niet eens een onsympathiek boekje’, schrijft Buruma. Nederland bestaat, volgens de schrijver, eigenlijk uit twee delen: de authentieke, oostelijke helft van het land, grotendeels boerenland, grenzend aan Duitsland en bewoond door mensen van Saksische afkomst; en het westelijke kustgebied met zijn steden, overheerst door kooplieden, die de blik op Engeland en de wereldzeeën gevestigd houden.
Vanuit de Germaanse visie is dat laatste deel natuurlijk de ‘ontwortelde’ helft van het land, waar handelaars en patriciërs zich tegen hun Europese wortels hebben gekeerd. Hun ‘materialistische, burgerlijk-kapitalistische mentaliteit’ heeft de rest van Nederland besmet, waardoor dit land van Europa vervreemd is. Deze kijk op ons land is, hoezeer ook geperverteerd, niet zó gek. De westelijke, maritieme provincies hebben per slot van rekening hun stempel op de cultuur en geschiedenis van het hele land gedrukt. Het is niet voor niets dat Huizinga in 1935 de grens tussen West- en Midden-Europa nog langs de Nederlands-Duitse grens liet lopen.
Buruma nu voelt zich in dit door de Obersturmführer verguisde Nederland thuis. Daarmee kan hij zich identificeren. En die identificatie ‘blijft bepaald niet beperkt tot Nederland. Men kan een historische boog trekken, van de Baltische staten naar de hanzesteden van Noord-Duitsland en dan helemaal naar het zuiden, via de Britse eilanden en de Nederlandse kust, naar Lissabon’.
Het is een boog ‘met tal van havens en grote handelssteden, bewoond door mensen van allerlei verschillende overtuigingen en van allerlei rassen, vol argwaan tegen bureaucratisch gezag en aristocratisch despotisme. Voorbij die steden, in oostelijke richting, ligt het continentale achterland, waar de twee stromen van bloed en bodem grote romantische poëzie hebben voortgebracht, evenals een geschiedenis vol meedogenloos geweld’.
De breuklijn die Buruma in Europa onderkent, is een andere dan die volgens anderen nog altijd zichtbaar is: die tussen het rooms-katholieke en het protestantse deel (dat op zijn beurt weer verdeeld is tussen calvinisme en lutheranisme, ieder met historische gevolgen). Zo is het ‘calvinistische’ Nederland anders dan het ‘roomse’ Vlaanderen, maar ook anders dan het ‘lutherse’ Duitsland. En ga zo maar door.
Europa is dus een lappendeken. En in sommige lappen zijn er gaten. Zo springt Buruma's boog van de Nederlandse kust naar Lissabon. Hoort Frankrijk er dus niet bij, ondanks zijn lange Atlantische kust? Het is waar: argwaan jegens bureaucratisch gezag, dat kenmerkend zou zijn voor die boog, is niet bepaald een Franse eigenschap. Tot de dag van vandaag klampt het zich vast aan statelijk centralisme.
Overigens heeft Buruma een voorganger in zijn kijk op Europa, en dat is, merkwaardig genoeg, de Franse schrijver André Malraux, die later de Gaulle's cultuurpaus werd. In een interview met een Zwitserse journalist, terwijl hij in de winter van 1944/1945 aan het front in de Elzas lag, schetst hij een soortgelijk beeld van Europa als Buruma ruim vijftig jaar later zou doen.
Malraux spreekt in dit interview over een nieuwe oriëntatie van de Europese cultuur (waarvan hij het bestaan overigens ontkent). ‘Wat men tegenwoordig onder Europa verstaat, kan slechts negatief gedefinieerd worden: Europa is wat niet Azië is, maar wanneer men wil zeggen dat Europa is wat niet Amerika is, dan wordt het veel twijfelachtiger.’
Immers, ‘er is iets wat, op nogal subtiele manier, het Amerika van het oosten, Engeland, Frankrijk, Portugal verbindt - met verlengstukken naar de democratieën van Europa, zelfs al zijn ze gedeeltelijk Germaans: België, Holland, Zwitserland, Scandinavië. Het Atlantisch element is iets anders dan het Angelsaksisch element. Portugal hoort erin, Spanje veel minder direct’.
Of Malraux ditzelfde verhaal vijftien jaar later, toen hij minister van Cultuur onder de Gaulle was geworden, ook nog zou hebben gehouden is de vraag. De Gaulle zou Frankrijk zeker niet graag tot het ‘Atlantisch element’ gerekend hebben willen zien, en Frankrijk wil dat nog steeds niet. Integendeel, in de Franse visie kan Europa slechts Europa worden als het zich tegen de Atlantische invloed afzet.
Terecht gooit Malraux Portugal niet op één hoop met Spanje. Het is veel maritiemer, dus Atlantischer - wat dat betreft, niet ongelijk aan Nederland. Het zet zich, evenals Nederland, ook af tegen zijn grote oosterbuur. Ook Buruma heeft oog voor Portugals specifieke positie. Hij plaatst het in de ‘historische boog’, die maritiem Europa afschermt van continentaal Europa. Daarentegen mist Portugal de argwaan jegens bureaucratisch gezag en aristocratisch despotisme, die Buruma kenmerkend vindt voor die boog.
De grote afwezige in Malraux' visie is Duitsland, maar dat is wel begrijpelijk, gezien de tijd van het interview: 1945. Bij Buruma valt het buiten zijn ‘historische boog’ doordat het zijn kracht meer heeft gezocht in ‘de etnische identiteit (die grotendeels mythisch van aard is, maar wel heel krachtig), taal, cultuur, poëzie, geschiedenis en romantische gevoelens over het land’ dan in politieke instellingen.
Het voorstel van de nieuwe Duitse regering om de nationaliteit niet langer te laten bepalen door iemands etnische afkomst, zodat een in Berlijn geboren Turk niet als Duitser geldt, maar iemand die tot de Duitse minderheid in Rusland behoort, maar geen Duits spreekt, wèl aanspraak kan maken op de Duitse nationaliteit, kan daarom revolutionair genoemd worden. Het zou, indien aangenomen - maar er is veel verzet tegen - Duitslands aansluiting bij het Westen bezegelen. Huizinga's grens zou weggevaagd zijn.
NRC Handelsblad van 05-02-1999, pagina 9