‘Kolijn, een brave boerenzoon...’
Maatschappijcritici, wereldverbeteraars e tutti quanti moeten dit artikel zeker overslaan. Ze hebben wel wat beters te doen. Ik ga namelijk over een heel onbelangrijk onderwerp schrijven. Maar ik heb gemerkt dat ik de meeste brieven van lezers krijg wanneer ik juist zo'n onderwerp behandel.
Dat verschijnsel heeft me doen afvragen of de krantenlezer van vandaag eigenlijk wel veel verschilt van die van 1920, toen de historicus H.T. Colenbrander schreef:
‘Wel placht de Nederlandsche courantenlezer in zijn bladen uitvoerige correspondentiën te lezen omtrent wat er in de wereld voorviel, doch hij was eraan ontwend geraakt zich de vraag te stellen, laat staan te beantwoorden, welken invloed buitenlandsche gebeurtenissen zouden kunnen hebben op lotgevallen en belangen van eigen land.’
Bij nader inzien gaat het hier niet over de krantenlezer van 1920, maar over die uit een nog vroeger tijdperk, want Colenbrander stelt zijn zin in de verleden tijd. Hij schreef dit dan ook in een bijdrage, getiteld: ‘De internationale positie van Nederland tijdens, vóór en na den wereldoorlog’, in een door zijn vakgenoot H. Brugmans geredigeerd boek Nederland in den oorlogstijd - en die oorlog was de Eerste Wereldoorlog (1914-1918), waarin Nederland neutraal was gebleven.
Colenbranders verleden tijd bleek nogal optimistisch, want ook na de Eerste Wereldoorlog bleef de ‘Nederlandsche courantenlezer’ het wereldgebeuren, waarover zijn krant hem uitvoerig berichtte, als een toeschouwer lezen: dat wereldgebeuren was interessant, soms zorgwekkend, maar de meeste lezers raakte het niet. Nederland was immers, tussen de twee wereldoorlogen, nog steeds neutraal, en dat had zijn effect op de betrokkenheid van de gemiddelde Nederlander met het wereldgebeuren.
Is het thans, nu Nederland de les uit de Tweede Wereldoorlog (waarin het wèl betrokken werd) geleerd heeft en zijn neutraliteit heeft verlaten, echt anders? Ik twijfel wel eens, wanneer ik zie op welke artikelen ik de meeste reacties uit de lezerskring krijg. Ik krijg soms de indruk dat die waarin het wereldgebeuren ter sprake komt - en dat kan al het gebeuren in België en Duitsland zijn - veelal voor kennisgeving worden aangenomen, terwijl ‘onbelangrijke’ kwesties velen naar de pen doen grijpen.
Zo kreeg ik - om een greep uit de afgelopen maanden te doen - veel reacties nadat ik verteld had dat in mijn studententijd wel eens een lied aangeheven werd waarvan de beginstrofe luidde: ‘Generaal Van Everdingen zat op de wc te zingen: Sixma baron van Heemstra...’ Talloos waren de reacties, meestal afwijkende - ook van elkaar afwijkende - versies van het lied leverend. (Ondertussen ken ik de oorsprong van het lied nog niet.)
Iets soortgelijks beleefde ik nadat ik enkele opmerkingen had gemaakt naar aanleiding van een foto die in de krant had gestaan. Op die foto, kennelijk vóór de oorlog genomen, waren koningin Wilhelmina en burgemeester De Vlugt van Amsterdam (abusievelijk als prins Hendrik aangeduid) te zien. Ik verloor mij in bespiegelingen over de tijd en plaats van de gefotografeerde gebeurtenis. Op grond van reacties van veel lezers kon ik tot een resultaat komen: de foto was uit 1938, toen de koningin op 9 september een eredoctoraat kreeg van de Universiteit van Amsterdam.
Kort tevoren had een andere foto mij tot bespiegelingen verleid. Hierop was een deel van de Tweede Kamer uit 1937 te zien, maar het onderschrift gaf de lezer geen nadere toelichting. Ik kon er vier Kamerleden op herkennen. Andere lezers wisten er meer te identificeren. Uit een en ander blijkt dat er onder de lezers belangstelling bestaat voor zulke ‘onbelangrijke’ zaken. De redactie zou er haar voordeel mee kunnen doen.
Maar nu terzake. Op 19 januari schreef ik dat ik in mijn jeugd in een jongenskamp wel eens het lied had horen zingen waarvan de beginstrofe, in mijn herinnering, luidde: ‘Colijn, een brave boerenzoon, het puikje van de besten...’ Ook hierop weer vele reacties. Ook hier weer verschillende versies, maar de officiële schijnt toch deze te zijn:
‘Kolijn, een brave boerenzoon/Het puikje van de dorpelingen/Arbeidzaam, welgemaakt en schoon/Dorst naar Lisette's hand te dingen.
Het meisje, schoon ook boerin/Had echter soms de stad bekeken/En hierdoor was haar hart en zin/Van veld en kudde afgeweken.
Nu is zij veertig jaren oud/Haarschoon gelaat is gans geweken/Zij weet nu in haar eenzaamheid/Niets dan kwaad van jongeliên te spreken.’
Let op de spelling: Kolijn, dus niet Colijn. Het heeft dan ook waarschijnlijk niets te maken met de vooroorlogse minister-president. De boerenzoon van die naam (maar met een K) komt dan ook verder niet in het lied voor. Het draait om Lisette, die hem heeft versmaad. (De eerste strofen zijn ontleend aan Wij vieren feest, bundel I: 21 bekende liederen voor bruiloften en partijen.
Uitgever: Vennootschap ‘Muziek & Letteren’, Amsterdam. Jaar van uitgave onbekend.)
Het moet een lied zijn dat vroeger algemeen bekend was. Anders zou het weekblad De Amsterdammer het niet in haar nummer van 8 januari 1911 geparafraseerd hebben onder een politieke prent van Joh. C. Braakensiek, die zinspeelde op de benoeming van de toen nog vrij onbekende Colijn tot minister van Oorlog, enkele dagen eerder.
Nu bestaat er wel een rijmkroniek van Klaas Kolijn, die een Egmonder monnik uit de elfde eeuw zou zijn geweest, maar die kroniek is een vervalsing uit het begin van de achttiende eeuw. Het is erg onwaarschijnlijk dat die vervalste kroniek dit lied, dat niets pseudo-middeleeuws heeft, zou bevatten. De vraag blijft wat de oorsprong is van het lied, waarvan velen - onder wie, tot voor kort, ook ik - dachten dat het op Colijn sloeg.
Wèl op Colijn slaat een ander lied, dat een lezer mij stuurde:
‘Hein Colijn zat voor het raam/Bij een advocaatje/En hij keek neer op straat/Naar een belastingplaatje/Zes miljoen is er tekort/Geloof maar dat het waar is/En de arme kleine man/Krijgt korting van salaris.’
Waarschijnlijk is dit lied uit 1923, toen Colijn aantrad als minister van Financiën en er een tekort was van niet zes, maar van honderd miljoen.
Deels moest dit tekort bestreden woden met bezuinigingen, deels met nieuwe belastingen, waaronder het belastingplaatje dat op fietsen gehecht moest worden ten bewijze dat de eigenaar belasting op zijn fiets had betaald. Werklozen kregen het plaatje gratis, maar dan was er een gat in geponst, zodat ieder kon zien dat de fietser werkloos was. In de bezettingstijd is het impopulaire en voor velen vernederende plaatje afgeschaft.
NRC Handelsblad van 02-02-1999, pagina 9