Zit er een les in het verleden?
Een jaar of twee geleden heeft het Historisch Nieuwsblad een enquête onder de leden van de Tweede Kamer gehouden om na te gaan hoe het met hun kennis van de geschiedenis van eigen land gesteld was. Nou, bedroevend. Het merkwaardige was dat vele Kamerleden zich helemaal niet schaamden over hun onwetendheid. Wat hadden zij met het verleden te maken? Het ging immers over het heden en de toekomst? Dat is zo, behalve dat ook heden en toekomst voortkomen uit een verleden.
Eén Kamerlid, dat nog wel het slechts van allen had gescoord, was zelfs nogal trots op haar resultaat. Het was een D66'ster. Met haar trots bevestigde ze wat de historicus Van Deursen eerder eens had gezegd: sommige mensen denken dat de geschiedenis in 1966 begonnen is.
Maar het zijn niet alleen politici van die partij wier geheugen kort lijkt te zijn. Een nieuwe enquête, ditmaal door de dagbladen van het VNU-concern uitgevoerd, stelde de vraag wie de spraakmakendste en invloedrijkste politicus van deze eeuw was. Antwoord: 1. Drees sr.; 2. Den Uyl; 3. Lubbers. Allemaal politici uit de tweede helft van deze eeuw. De eerste helft heeft kennelijk niet bestaan.
Goed, Drees, die in 1886 geboren is, ging al vóór de Eerste Wereldoorlog in de politiek. In 1913 werd hij lid van de Haagse gemeenteraad. Twintig jaar later kwam hij in de Tweede Kamer. Spraakmakend - in de zin van opzienbarend (dat is de betekenis die Van Dale aan het woord geeft) - is hij nooit geweest, maar invloedrijk op nationaal vlak werd hij pas tegen het eind van de eerste helft der eeuw, toen hij (in 1945) minister van Sociale Zaken werd, en vooral toen hij (in 1948) minister-president werd, wat hij tien jaar bleef.
Zijn belangrijkste werk heeft hij dus om het midden van deze eeuw verricht. Met recht kan hij de vader van de Nederlandse verzorgingsstaat genoemd worden, wat geen geringe prestatie is. Na zijn aftreden in 1958 is hij een hele tijd verguisd geweest - niet het minst door zijn eigen partij, die zelfs op een goed ogenblik een richting insloeg die hij helemaal niet kon volgen, zodat hij voor de partij bedankte. Dat is nu blijkbaar vergeven en vergeten.
Maar aangezien invloed niet alleen in positieve zin hoeft uit te werken, hoeft in de waardering die Drees vandaag geniet bij politici die hem gisteren verguisden, geen gebrek aan logica te zitten. Per slot van rekening heeft Drees ook op het Nederlandse beleid ten aanzien van Indonesië invloed uitgeoefend, en dat is op een mislukking uitgelopen (evenals het Nieuw-Guineabeleid, waarin hij tot 1958 Luns' grote steun was).
Maar of Drees de invloedrijkste politicus van de eeuw is geweest? Heeft hij meer invloed uitgeoefend op de gang van zaken dan Colijn? Die was onbetwistbaar de belangrijkste politicus van de eerste helft van deze eeuw, in elk geval van de jaren '20 en '30. Ook zij die zijn beleid (of hemzelf) verafschuwden, zullen het daar eens mee zijn.
Na van 1911 tot 1913 minister van Oorlog te zijn geweest, was hij in de jaren '20 en '30 bij elkaar ruim zes jaar minister-president, tussen 1933 en 1939 onafgebroken. Vooral in die laatste crisisjaren heeft hij een zwaar stempel op de Nederlandse politiek gedrukt - ten goede of ten kwade. Het is vreemd hem niet bij de eerste drie invloedrijkste politici genoemd te zien.
Nummer 2, Den Uyl, is blijkbaar nog vers in ieders geheugen - wat op zichzelf ook een hele prestatie is. Maar echt invloedrijk? Het enige kabinet-Den Uyl (1973-1977) heeft tenslotte niet zo heel veel tot stand gebracht - minder in elk geval dan de fanfares deden geloven waarmee het aantrad. En dat hij, ondanks tien zetels winst, het tweede kabinet-Den Uyl niet voor elkaar kreeg, geeft de grenzen van zijn invloed aan - zelfs in eigen partij.
En wàt hij tot stand heeft gebracht, is na 1982 geleidelijk grotendeels teruggedraaid, bleek dus niet blijvend. En in zijn partij, zoals zij nu is - ontdaan van haar ideologische veren, pragmatisch en zonder bevlogenheid - zou hij zich niet thuisvoelen. Het laatste uithangbord van het uylianisme, Jan Pronk, heeft zijn burcht moeten verlaten. Werkelijk invloedrijker dan Colijn? Hetzelfde kan over de keus van Lubbers als nummer 3 gevraagd worden. Zeker, hij was na vier jaar minister van Economische Zaken te zijn geweest, langer minister-president dan enige voorganger. Tussendoor fractieleider van het CDA. Invloedrijk was hij dus ongetwijfeld. Het poldermodel is aan hem toe te schrijven, het herstel van het CDA ook, maar eveneens de implosie ervan. Bij elkaar invloedrijker dan Den Uyl, dunkt me.
Als de kennis van de geschiedenis van onze politici nog even groot (of even klein) is als ze twee jaar geleden bleek te zijn, dan moeten velen hunner een oordeel over de geschiedenis hebben gegeven zonder haar te kennen. Als dat zo is, dan geeft dat de waarde van die enquête aan. Het heeft meer zin dat oordeel aan de historici over te laten.
Al met al is nog niet de vraag beantwoord (of zelfs gesteld) of kennis van de geschiedenis gelukkiger of wijzer maakt. Gelukkiger misschien wel, want sommigen vinden geluk in de studie van de geschiedenis of alleen maar het lezen van historische boeken. Maar wijzer? Alexis de Tocqueville schrijft hier in zijn Souvenirs over de revolutiejaren 1848/9, waaruit ik in mijn vorige artikel ook al citeerde, iets wat te denken geeft:
‘Ik heb altijd opgemerkt dat men in de politiek vaak schipbreuk lijdt wanneer men een te goed geheugen heeft. De mannen die toen de opdracht hadden de revolutie van 1848 tot staan te brengen, waren precies dezelfden die de revolutie van 1830 hadden bewerkstelligd. In 1848 deden zij het tegenovergestelde van wat de regering van 1830 had gedaan, en kwamen tot hetzelfde resultaat.
Zo waar als het is dat de mensheid altijd dezelfde blijft, zo waar is het dat de gebeurtenissen van de geschiedenis altijd verschillend zijn, zodat het verleden niet veel belangrijks te leren heeft aan het heden. Oude schilderijen die men met geweld in nieuwe lijsten wil zetten, maken altijd een slechte indruk.’
En tussen 1848 en 1830 lagen achttien jaar. Velen herinnerden in 1848 zich 1830 nog goed en meenden uit die kennis lering te kunnen trekken en deden het verkeerde. Iets soortgelijks heeft zich in onze eeuw voorgedaan. In 1956 herinnerden de leidende politici zich 1938 - achttien jaar daarvóór - nog heel goed. Toen gingen Engeland en Frankrijk in München door de knieën en leverden ze Tsjechoslowakije aan Hitler uit, die daaruit de conclusie trok dat hij nu niets meer te vrezen had van deze zwakkelingen.
Dat nooit meer, dachten de Engelse en Franse politici die in 1956 aan de macht waren, en met die vastbeslotenheid gingen ze Egypte te lijf, toen Nasser zich het Suezknaal toeëigende. Het werd een mislukking, maar dat betekent niet dat, als ze de tegenovergestelde les uit München zouden hebben getrokken en aan Nasser zouden hebben toegegeven, zij er beter van af zouden zijn gekomen.
Kortom, het is zoals Tocqueville zegt: de mensheid blijft misschien dezelfde, maar de omstandigheden zijn steeds anders. Met andere woorden: geschiedenis is nuttig om de mensheid te leren kennen. Dat is al heel wat.
NRC Handelsblad van 26-01-1999, pagina 9