Onze Tocqueville
Alexis de Tocqueville is vooral beroemd geworden door zijn boek De la démocratie en Amérique, dat hij in 1835, dertig jaar oud, schreef na een studiereis door de jonge Verenigde Staten. De analyses die hij daarin geeft van de democratie - toen nog in Europa een nieuw, veelal gevaarlijk geacht verschijnsel - zijn nog steeds actueel.
Even actueel zijn veel van de opmerkingen die hij maakt in zijn Souvenirs over de revolutionaire jaren 1848/49, waarin hij korte tijd minister van Buitenlandse Zaken is geweest. Sommige van die opmerkingen zouden bijna letterlijk door zijn Nederlandse collega van vandaag, minister Van Aartsen, gemaakt kunnen zijn - althans te oordelen naar de verslagen die in de pers zijn verschenen van de toespraak die hij vorige week tot zijn ambassadeurs heeft gehouden. Ik citeer twee ervan:
‘Nooit heeft men beter licht kunnen zien vallen op de ware aard van de democratieën, die er doorgaans slechts zeer verwarde of zeer onjuiste denkbeelden over de buitenlandse betrekkingen op na houden en steeds onwetend zijn omtrent de werkelijke kracht van de tegenstander en zelfs omtrent de eigen kracht; zij lossen kwesties van buitenlandse politiek bijna nooit anders op dan op grond van overwegingen van binnenlands-politieke aard.’
En: ‘Het grootste deel van onze ambassadeurs [...] deinsde ervoor terug aan hun eigen regering opvattingen te openbaren die men hun later misschien kwalijk zou kunnen nemen. Zij droegen dus zorg zich schuil te houden en te verbergen achter een hoop onbetekenende feiten, waarmee zij hun brieven vulden (want in de diplomatie moet er altijd geschreven worden, ook als men niets weet te zeggen of wil zeggen). Zij wachtten zich wel hun mening te openbaren over de gebeurtenissen die zij meldden, en duidden nog minder aan welke gevolgtrekkingen wij eruit moesten maken.’
Is dit laatste citaat ook toepasselijk op onze ambassadeurs? Ik weet het niet, maar als je die verslagen leest, dan krijg je de indruk dat Van Aartsen vindt van wel. Hij spoorde zijn mensen aan met ‘creatieve oplossingen’ en ‘oorspronkelijke zienswijzen’ te komen. ‘Beleid mag niet stranden op de zandbank van voorzichtigheid.’ (Dit zijn citaten uit een verslag in het Algemeen Dagblad van 14 januari.)
Het is waar dat diplomaten - niet alleen Nederlandse! - wel eens voorzichtig zijn met het spuien van eigen mening. Ze zouden de minister eens kunnen ontstemmen en hun eigen carrière benadelen. Van minister Luns (1952-1971) althans is bekend dat ambassadeurs die over Nieuw Guinea anders dachten dan hij, dat te voelen kregen; en in de Amerikaanse buitenlandse dienst is menige carrière gebroken wegens de geprononceerde mening.
Laten we hopen dat minister Van Aartsen, wat dat betreft, de zon beter in het water kan zien schijnen. Zijn controversiële benoeming van A.P. van Walsum tot vertegenwoordiger in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties is een aanwijzing dat hij dit, nu nog althans, kan. Want Van Walsum neemt, zoals we hebben kunnen lezen in het portret dat J.M. Bik van hem schetste in de krant van 18 januari, geen blad voor de mond - tegen wie dan ook.
Ondertussen moet het beleid natuurlijk wel van de minister zelf uitgaan. En hier heeft hij tegenover zijn ambassadeurs ook een boekje over opengedaan.
Prioriteiten zullen onder hem zijn: mensenrechten, defensie en de relatie met de Verenigde Staten, Europese integratie, het Midden-Oosten en Afrika.
Zit hier ook nog een volgorde in? Ja, mensenrechten staan voorop. Nu, dat zal de minister dan menig hoofdbreken kosten, wanneer hij ook rekening moet houden met Nederlands handels- of veiligheidsbelangen. Afrika in dat rijtje te zien, verbaast ook enigszins. Welke specifieke belangen en expertise heeft Nederland hier? De enige Nederlander die echt alles wist van Afrika - en daarover zelfs door de Amerikanen werd geconsulteerd - was minister Pronk, maar die mag zich daar niet meer mee bemoeien.
Maar beleidsdoeleinden zijn één ding, uitvoering van beleid is een ander. Van Aartsen heeft daar ook ideeën over: we moeten duidelijke standpunten innemen, en bereid zijn het spel hard te spelen. Minder met het opgeheven vingertje dus en meer, als het moet en er essentiële belangen in het geding zijn, met de vuist op tafel.
Prachtig! Maar dan moet Nederland wel iets hebben wat anderen zich wel tweemaal doet bedenken alvorens die vuist te negeren. In 1949 dreigde minister Stikker het Noord-Atlantisch verdrag niet te zullen tekenen, als de Amerikanen Nederland in de Indonesische kwestie niet tegemoet zouden komen. De Amerikaanse reactie was: dan tekenen jullie maar niet, en Stikker bond in. Zoiets moet Van Aartsen vermijden.
Hij zou er goed aan doen eens na te gaan hoe Luns in het begin van de jaren '60, soms bijna in zijn eentje, weerstand bood aan de plannen die generaal De Gaulle met Europa had. Luns had niet alleen te vechten tegen De Gaulle, maar ook vaak met zijn andere Europese partners, en zelfs met groeiende twijfel over zijn beleid in kabinet en Kamer. Hij zette door en won ten slotte.
Dat buitenlands beleid van Van Aartsen moet overigens niet alleen ‘assertief en actief’ zijn, maar ook ‘aantrekkelijk’. Voor wie aantrekkelijk? Voor de partners, die we zo nu en dan met de vuist moeten bewerken? Of bedoelt Van Aartsen dat Nederland zo sterk (vooral economisch sterk) moet zijn en zoveel goede en goed uitgewerkte ideeën moet hebben, dat de partners dáárom Nederland graag als bondgenoot zien? Dat laatste zou juist zijn, maar vergt hard werken. Maar De Tocqueville heeft ons ook geleerd - zie zijn eerste citaat - dat in een democratie buitenlandse politiek vaak een functie van binnenlandse politiek is. Ruim twintig jaar geleden heeft J.C.F. Bletz al gesproken van de ‘binnenlandisering’ van de buitenlandse politiek. Die ‘binnenlandisering’ wordt onvermijdelijk groter naarmate het democratiseringsproces doorgaat. Diplomatie is niet meer chasse gardée.
Van Aartsen schijnt zich daar bewust van te zijn, want hij heeft zijn ambassadeurs op het hart gedrukt dat buitenlands beleid binnenlands beleid is. Zelf overweegt hij het land in te trekken en met de burgerij in debat te gaan. Hij is daar al mee begonnen met het bezoek dat hij onlangs aan een Vlaardingse school bracht. Misschien zijn sommige van zijn doeleinden juist met het oog op het binnenland, meer dan op het buitenland, in dat rijtje van zijn prioriteiten opgenomen.
NRC Handelsblad van 22-01-1999, pagina 7