De proef op de som
Zelden is zo gauw de proef op de som genomen als met de stelling die de ambassadeur van Frankrijk in Nederland, de heer Bernard de Montferrand op 14 december op deze pagina verdedigd heeft: de Europese Unie moet een eigen defensie- en veiligheidsidentiteit ontwikkelen, zodat een Europese pijler van het Atlantisch bondgenootschap kan ontstaan. (Geen nieuwe stelling overigens.) Immers, enkele dagen daarna reageerden de leden van de Europese Unie verdeeld op de militaire actie die de Verenigde Staten, samen met een lid van die Unie, tegen Irak hadden ondernomen. Zo ondersteunde Nederland die actie, terwijl de Italiaanse minister-president zei dat zij ‘geen enkel doel diende’. Andere Europese landen zaten zo'n beetje tussen beide standpunten in. Frankrijk betreurde dat de diplomatie niet een grotere kans gekregen had.
En de Franse ambassadeur had juist op zo'n onberispelijke wijze de voorwaarde voor een Europese defensie- en veiligheidsidentiteit geschetst: de Europese landen ‘willen deze integratie (nl. van Europa) voortzetten in de richting van een politieke unie, die, vroeg of laat, onvermijdelijk kwesties van veiligheid en defensie zal moeten behandelen’.
Zeer juist: eerst komt de politieke unie, en als die er is, zal deze niet kunnen ontkomen aan een eigen defensie- en veiligheidsbeleid. Een politiek beleid blijft immers krachteloos als het niet over de middelen beschikt om het kracht bij te zetten, en tot die middelen behoren militaire middelen - ook als die niet noodzakelijkerwijs ingezet hoeven te worden: de wetenschap bij anderen dat die middelen er zijn, is vaak voldoende.
Dus eerst moet de politieke unie tot stand zijn gebracht. Die volgorde formuleert de ambassadeur zeer duidelijk in het begin van zijn artikel. Daarom is het enigszins teleurstellend dat hij in de rest van dat artikel geen aandacht meer schenkt aan deze onmisbare voorwaarde en aan de mogelijkheid van haar verwezenlijking. Zo komt zijn pleidooi voor een Europees defensie- en veiligheidsbeleid - hoe juist op zichzelf ook - enigszins in de lucht te hangen. Dat dit zo is, zou de werkelijkheid enige dagen later op dramatische wijze aantonen: de leden van de Europese Unie reageerden verdeeld op de actie tegen Irak. De voorwaarde voor een politieke unie, die op haar beurt weer voorwaarde is voor een Europees defensie- en veiligheidsbeleid, was niet geschapen. Dat kan rustig vastgesteld worden zonder het uitspreken van een oordeel over de merites van de diverse Europese reacties.
De Belgische minister van Buitenlandse Zaken, Erik Derycke, die overigens liever een ‘vredelievende (hij bedoelde waarschijnlijk: vreedzame) oplossing’ had gezien constateerde dan ook: ‘Eens te meer is er een split in Europa’. Zijn spijt was deels ingegeven door teleurstelling dat zijn Britse collega hem niet tijdig over die actie had ingelicht: Cook had woensdagavond Deryckes particuliere telefoonnummer niet kunnen vinden, maar dat op zichzelf is al bewijs genoeg dat er nog wat schort aan de voorwaarden voor een politieke unie. In zijn pleidooi voor een Europees defensie- en veiligheidsbeleid zegt de ambassadeur een paar dingen die onbetwistbaar juist zijn. Zo legt hij de vinger op wat hij noemt ‘de vicieuze cirkel van de Europees-Atlantische betrekkingen’: de Verenigde Staten roepen de Europeanen telkens op zich verder te verenigen en hun verantwoordelijkheden te nemen, maar zijn tegelijkertijd altijd heel terughoudend ten aanzien van een eigen militair optreden van de Europese Unie. Daarin worden de Verenigde Staten overigens gesteund, zegt hij, ‘door enkele Europese landen’. Later worden die enkelen velen: ‘velen’ zagen voordeel in het Amerikaanse leiderschap. Weer later wordt hij explicieter en zegt hij: ‘Andere (Europese landen) - en in de eerste plaats het Verenigd Koninkrijk - verzetten zich’ tegen een Europese veiligheids- en defensie-identiteit.
De hoffelijkheid waartoe een diplomaat verplicht is, verbiedt hem die ‘enkele’ of ‘vele’, maar in elk geval ‘andere’ Europese landen nader te identificeren, maar iedereen weet dat Nederland zich daaronder bevindt. Ook hier hoeven we ons niet uit te spreken over de merites van hun standpunt om toch te kunnen vragen of ze daarom minder Europees zijn. In elk geval vertegenwoordigen ze ook ‘een’ Europees standpunt - hoezeer dat ook door andere Europeanen betreurd mag worden. Als een ‘grote verandering’ begroet de ambassadeur de verklaring die op 4 december tijdens de Frans-Britse bilaterale top te Saint-Malo werd aangenomen. Eindelijk onderschrijft nu ook Londen dat de Europese Unie ‘een autonome actiecapaciteit moet hebben, die stoelt op geloofwaardige militaire krachten’. Maar, helaas, ook hier heeft de werkelijkheid hem enige dagen later ingehaald: tegen Irak zijn de Britten hun eigen gang gegaan - zoals trouwens de Fransen zo vaak in Afrika hebben gedaan.
Kortom, er is nog een lange weg te gaan naar een Europese politieke unie, en een nog langere naar een Europees defensie- en veiligheidsbeleid. De actie tegen Irak - hoe men daar ook tegenover mag staan - heeft dat ten overvloede aangetoond. Waarschijnlijk zal zo'n beleid pas ontstaan als de Verenigde Staten hun handen van Europa zouden aftrekken - allerminst een ondenkbaarheid - en misschien zelfs dan niet eens.
NRC Handelsblad van 22-12-1998, pagina 9