Van Aartsens erfenis
Mochten minister Van Aartsen en zijn gezin nog bezig zijn zich in te lezen in de geheimen van de internationale politiek, dan zouden zij gekkere dingen kunnen doen dan kennisnemen van een korte bijdrage die de Nederlander Jan Willem Honig heeft geschreven voor de onlangs verschenen bundel opstellen Haunted by History: Myths in International Relations (Berghahn, Oxford, f134,40).
Honig doceert ‘war studies’ aan King's College te Londen (een ander woord voor ‘war studies’ zou polemologie kunnen zijn, ware het niet dat dit, eens in Groningen gegeven, studievak besmet is geraakt, omdat de meeste bedrijvers ervan eerder politieke activisten dan wetenschappers waren). Als mede-auteur van een boek over Srebrenica, Record of a War Crime, verwierf Honig twee jaar geleden in Nederland grotere bekendheid.
In een boek over mythen in internationale betrekkingen is Honig begrijpelijkerwijs de taak toegevallen te schrijven over de mythen die de Nederlandse buitenlandse politiek beheersen. Want ook wij, die onszelf zo graag als nuchtere mensen beschouwen, zijn onderhevig aan mythen - zoals trouwens ieder ander volk er zijn eigen mythen op nahoudt (een bijdrage over de Zweedse buitenlandse politiek is, wat dat betreft, ook verhelderend).
Wat zijn nu de specifieke mythen die de Nederlanders koesteren omtrent de positie van hun land in de wereld? Honig vat ze samen in één begrip: ‘Internationalistisch idealisme’. De Nederlanders beschouwen zichzelf als ‘niet nationalistisch en onzelfzuchtig internationalistisch in hun kijk op de wereld’. Ze mogen dan wel geen macht hebben, maar ze menen dat ze met hun op deze beginselen berustende buitenlandse politiek wèl betrekkelijk invloedrijk zijn. Zelf Nederlander zijnde, kan Honig niet geloven dat de Nederlanders, met deze filosofie, helemaal buiten alle realiteit staan. Immers, de Nederlandse ‘kijk op de aard van het internationale systeem’ berust weliswaar op een mythe, maar geldt dat niet, min of meer, voor elk land? Het internationale systeem is, met andere woorden, een geheel waarin werkelijkheid en mythe onontwarbaar met elkaar verstrengeld zijn. De mythe is ook een politieke realiteit.
Niettemin kan er wel iets over de specifiek Nederlandse mythen gezegd worden. Is het wel waar dat Nederland zonder enige macht is? Zijn grondgebied is weliswaar klein en bevat weinig grondstoffen (behalve gas), maar het heeft de grootste haven ter wereld. Zijn economie staat nr. 14 op de wereldranglijst (gemeten naar het bruto nationaal produkt).
Dit zijn troeven waarop ook minister van Buitenlandse Zaken Luns (1952-1971) placht te wijzen, telkens wanneer hij moest horen dat Nederland maar een klein land was. Hij voegde er ook nog aan toe dat ons land de standplaats was van enkele van 's werelds grootste multinationale ondernemingen. Ten slotte is Nederland, zegt Honig, een politiek stabiel en behoorlijk bestuurd land, en dat wil ook wat.
Maar wat is het politieke rendement van deze positie? Of: vertaalt deze zich ook in politieke invloed? Is deze zo groot als Nederlanders graag geloven? Om deze vraag te beantwoorden, moet de vraag niet aan Nederlanders, maar aan buitenlanders gesteld worden, want die zijn de doelgroep van die invloed. En dan luidt het antwoord van Honig - die in Engeland werkt en in de Verenigde Staten gewerkt heeft - zonder omwegen: nee.
Er zijn eerder bewijzen van het tegendeel te vinden, zegt hij. En hij noemt: het verlies van Nieuw-Guinea aan Indonesië (hij had ook het verlies van Indonesië zelf kunnen noemen) en het verlies van Srebrenica, dat hij een ‘morele nederlaag’ noemt. ‘Zwarte maandag’ 30 september 1991 (niet door hem genoemd) en de mislukkingen van de kandidaturen-Ruding en -Lubbers voor internationale posten zijn ook niet bepaald als successen te beschouwen.
Maar zijn alle Nederlanders dan slachtoffer van hun mythologie? In de praktijk, zegt Honig, kan de Nederlandse buitenlandse politiek ‘realistischer zijn dan uit haar openbare verklaringen en uit het binnenlands debat blijkt’. Dat komt doordat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen enerzijds degenen die de buitenlandse politiek moeten uitvoeren en de buitenlandse weerstanden kennen waarop zij stuit, en anderzijds de Kamerleden en de openbare mening thuis, die de weerstanden niet kennen.
Dit is een nuttig onderscheid dat Honig daar maakt, hoewel hij er zelf aan toevoegt dat dit onderscheid vaak slechts gradueel is. ‘Veel beleidsmakers zijn niet in staat geweest afscheid te nemen van hun moralistische mentaliteit. Het geloof dat eigen land niet machtig, maar toch invloedrijk en zedelijk bewogen is, is kennelijk aantrekkelijk - ook wanneer geen van beide waar is.’
Honig zou er ook aan hebben kunnen toevoegen dat het voor iedere politicus moeilijk is lang te leven zonder de illusie dat hij invloed heeft. Er zijn voorbeelden te noemen van Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken die met trots de vleiende complimenten van hun buitenlandse collega's voor klinkende munt aannamen. Maar dat zal wel geen typisch Nederlandse eigenschap zijn.
Maar over het algemeen kan gezegd worden dat, wanneer er sprake kan zijn van Nederlandse invloed, die eerder toe te schrijven is aan het geduldig en onspectaculair ploeterwerk van onze onderhandelaars dan aan het idealisme van onze politici. Een voorbeeld is de invloed die de diplomaat Van Kleffens heeft gehad op de formulering van het Noord-Atlantisch verdrag (meer dan op het Handvest van de Verenigde Naties). Daarom is het zo belangrijk dat Nederland zorgt voor een voortdurende Nachwuchs van bekwame - ook in het onderhandelen bekwame - ambtenaren.
Minder overtuigend is Honig wanneer hij komt te spreken over de oorzaken van Nederlands ‘internationalistisch idealisme’. De voornaamste en enige oorzaak die hij noemt, is de ‘sterke calvinistische traditie’. Zeker, die traditie is nog altijd sterk, te meer doordat vele niet-calvinisten er door beïnvloed zijn geweest. Maar is zij de enige of zelfs de voornaamste bron van de Nederlandse mythologie op dit gebied?
Is het denken over buitenlandse politiek niet veeleer beïnvloed geweest door een traditie die niet met het calvinisme vereenzelvigd kan worden? We moeten dan niet zozeer denken aan het moralisme (dat ongetwijfeld groot is geweest en nog is) als wel aan het internationaal-rechtelijke denken - te beginnen met Hugo de Groot en in onze eeuw voortgezet door een man als C. van Vollenhoven, geen van beiden echte calvinisten.
Zeker is het dat de liberalen, wier invloed op de samenleving in de vorige en de eerste helft van deze eeuw groter is geweest dan op grond van hun aantal kon worden verwacht, zich eerder door de internationaal-rechtelijke dan door de calvinistische traditie hebben laten leiden. Zo is ook onze buitenlandse politiek een product van calvinistische en erasmiaanse invloeden, met een flinke, maar meestal verzwegen scheut realisme erbij.
We zouden kunnen zeggen dat we in minister Van Aartsen een ideale combinatie van al die invloeden vinden. Hij is liberaal, maar van calvinistischen huize (zijn vader was antirevolutionair politicus). En in zijn vorige functies heeft hij de realiteit - als minister van Landbouw ook de internationale realiteit - leren kennen.
NRC Handelsblad van 01-09-1998, pagina 7