Een onverwoestbare mythe
Waarom toch vinden sociaal-democratische partijen het zo belangrijk de kiezers te tonen dat zij de steun van kunstenaars en intellectuelen genieten? Ik ken het antwoord op die vraag niet. Eerder kan ik mij redenen voorstellen om die steun niet te afficheren of althans er onverschillig tegenover te staan.
In de jaren '60 en '70 probeerde de schrijver Günter Grass de artistieke en intellectuele elite van de Bondsrepubliek Duitsland achter Willy Brandt te mobiliseren. Vorige week woensdag vond er in Berlijn een zelfde soort manifestatie plaats ten gunste van Gerhard Schröder.
Daarvoor waren vele kunstenaars en intellectuelen uit binnen- en buitenland uitgenodigd. Die uit het buitenland lieten het hoofdzakelijk bij schriftelijke of telegrafische boodschappen. Niettemin was Mitterrands cultuurpaus, Jack Lang, er aan het hoofd van een ongeveer tienkoppige delegatie uit Frankrijk. Het feestvarken zelf, Gerhard Schröder, zat er een beetje verwezen bij. Zijn relatie tot de cultuur is dan ook onbekend.
Maar of de buitenlandse gasten en telegramstuurders, omgekeerd, Gerhard Schröder wél kenden? Dat vraagt de verslaggever van Der Spiegel zich af. Hij vermoedt, waarschijnlijk niet ten onrechte, dat zij de onbekende Schröder hun steun vooral betuigden omdat zij geen affiniteit voelen met Helmut Kohl, die ze wél kennen (althans van plaatjes).
In de zaal zaten, volgens de verslaggever van de Frankfurter Allgemeine, twee keer zoveel journalisten als kunstenaars en intellectuelen, maar aangezien de meeste journalisten zichzelf als intellectuelen beschouwen, zal dat hun niet opgevallen zijn. Opvallend was daarentegen wél de afwezigheid van jonge schrijvers en kunstenaars. De filmregisseur Völker Schlöndorff constateerde en betreurde die.
Opvallend was ook dat de Franse schrijfster Viviane Forrester bijval kreeg met haar kritiek op de mondialisatie van de economie, terwijl Schröders kandidaat voor het ministerschap van Economische Zaken, Jost Stollmann, ongeveer tegelijkertijd in een andere zaal in Berlijn de Duitsers opriep de bus naar de mondialisatie niet te missen. Hier is op z'n minst een spagaat in het sociaal-democratisch denken.
Van die Berlijnse manifestatie kan dus moeilijk een elektriserende schok zijn uitgegaan. Dat moeten Schröders campagneleiders toch van tevoren hebben geweten? Ja, ze hadden moeten weten dat kunstenaars en intellectuelen meestal niets van politiek af weten en, wanneer zij zich op dat gebied wagen, vaak heel domme dingen zeggen. Daarom is dat prat gaan op hun steun zo onbegrijpelijk.
Maar blijkbaar is de mythe onverwoestbaar dat zij over een soort hoger weten beschikken. Een scherpzinnig jurist als de criminoloog B.V.A. Röling, die in het begin van de jaren '60 lid is geweest van het bestuur van de PvdA en in het begin van de jaren '70 deel uitmaakte van Den Uyls schaduwkabinet, schreef in zijn boek Over oorlog en vrede dat het de taak van de kunstenaar is de ‘grondhoudingen’ te wijzigen die ‘constructieve buitenlandse vredespolitiek’ onmogelijk maken. Waarom dat juist de taak van kunstenaars is, behoefde blijkbaar geen betoog. Hij gaf het althans niet.
Maar van intellectuelen kunnen toch zeker wèl zinnige dingen op het gebied van de politiek verwacht worden? Van sommigen wel, van velen niet. In Frankrijk, waar de intellectueel hoog genoteerd staat, was lange tijd Jean-Paul Sartre de onbetwiste coryfee der intellectuelen. Maar bijna al zijn politieke keuzen waren of bleken achteraf verkeerd. Bovendien heeft hij de intellectuele doodzonde begaan door te zeggen dat we moesten zwijgen over de Goelag (waarvan hij het bestaan dus erkende), omdat anders de arbeiders van de Parijse voorsteden, die grotendeels communist waren, in zielennood zouden komen.
Onze eigen Sartre, Harry Mulisch, is niet veel beter. Dat Fidel Castro hem onwelgevallige schrijvers jarenlang in concentratiekampen liet smachten, zag hij eens als bewijs van het grote belang dat de Cubaanse dictator aan de cultuur hechtte. Een andere druppel van zijn politieke wijsheid was zijn uitspraak in 1994 dat het kabinet-Kok I een Amsterdamser, dus ‘wereldser’ kabinet was dan zijn voorgangers. Och Here! Maar toch zat zo'n politiek warhoofd op een ereplaats toen Den Uyl zijn bekende rede - niet de beste van zijn redevoeringen - in de Rotterdamse Rivièrahal gaf.
Kortom, die behoefte van sociaal-democratische partijen zich door de artistieke en intellectuele elite gesteund te weten (en dat ook te laten weten) is moeilijk te begrijpen. Maar er is ook een andere reden waarom die moeilijk te begrijpen valt: wat is het electorale nut van zo'n steun?
Zo'n steun zou alleen zoden aan de dijk zetten als een electoraal niet verwaarloosbaar deel van de kiezers zelf in de kunst en/of intellectuele prestaties geïnteresseerd zou zijn dan wel op z'n minst onder de indruk zou komen van de steun van die elite aan de sociaal-democratische partij. Maar of dat zo is, is - behalve misschien in Frankrijk - juist zeer de vraag. Wat Nederland betreft, hoeven we alleen maar naar de televisie te kijken om te zien waar smaak en belangstelling van het grote publiek naar uitgaan.
NRC Handelsblad van 28-08-1998, pagina 7