Ruslands ‘eeuwige belangen’
Wanneer het aankomt op de relevantie van hun meningen, moet zelfs de scherpzinnigste commentator het afleggen tegen de domste bewindsman. Immers, de laatste zit bij de hefbomen van de macht, en de eerste niet. Met andere woorden: de mening van de bewindsman, hoe kortzichtig ook, doet ertoe; die van de commentator, hoe verstandig ook, blijft een mening.
Daarom is het minder belangrijk wat Georgi Arbatov, aan wiens artikel in de krant van 8 augustus ik zes dagen later hier aandacht schonk, zegt dan wat Jevgeni Primakov ervan vindt. Want de laatste is minister van Buitenlandse Zaken van Rusland, terwijl de eerste commentator is, die bovendien - hij liet het zelf in dat artikel doorschemeren - zijn invloed op het beleid verloren heeft.
Wat denkt nu Primakov over de positie van Rusland in de wereld (een onderwerp waarover ook Arbatov zijn licht had doen schijnen)? Hij heeft er onlangs een rede over gehouden, en wel naar aanleiding van de tweehonderdste geboortedag van Alexander Gortsjakov, die van 1856 tot 1882 minister van Buitenlandse Zaken van Rusland was.
De tekst van die rede is verschenen in het in Moskou uitgegeven tijdschrift International Affairs. Ik werd daarop opmerkzaam gemaakt door een artikel van drs. B. Belder in het Reformatorisch Dagblad van 5 augustus, waarin een samenvatting van Primakovs rede, met citaten, gegeven werd. Ik verlaat mij verder op dat artikel, want de tekst van die rede heb ik nog niet onder ogen gehad.
Primakov nu beschouwt zijn voorganger van meer dan een eeuw geleden als ‘een model’ voor Ruslands tegenwoordige buitenlandse politiek. Gortsjakov immers kreeg de verantwoordelijkheid over het buitenlands beleid na Ruslands nederlaag in de Krimoorlog (1853-1856), waarin het 't onderspit had gedolven tegen een coalitie van Engeland, Frankrijk, Turkije en Sardinië. De parallel met de ineenstorting van de Sovjet-Unie ligt voor de hand.
In plaats van bij de pakken neer te zitten, achtte Gortsjakov ‘een krachtige buitenlandse politiek’ essentieel voor zowel Ruslands binnenlandse hervormingen als voor het herwinnen van zijn buitenlandse invloed. En in de kwart eeuw dat hij minister van Buitenlandse Zaken was, slaagde Gortsjakov in zijn opzet - aldus Primakov.
Aan zijn grote voorbeeld ontleent Primakov nu vijf lessen: 1. Zelfs een door verlies verzwakt Rusland kan een actieve politiek voeren; 2. Die politiek mag niet een eenzijdige oriëntatie hebben; zij dient zich over de gehele wereld te manifesteren; 3. Rusland bezit, net zoals na de verloren Krimoorlog, ‘genoeg kracht’ om een leidende rol te spelen; 4. Rusland kan zijn invloed uitbreiden door de ressentimenten van kleine staten jegens grote uit te buiten.
Slechts op één punt volgt Primakov Gortsjakov niet: het behoedzaam manoeuvreren tussen de grote mogendheden in Europa, waarin Gortsjakov een meester was, is nu verleden tijd. Die situatie is onherroepelijk voorbij. Dit is dus een negatieve les die hij uit Gortsjakovs beleid trekt, maar of iedereen daar gelukkig mee zal zijn, blijkt later.
Maar laten we eerst eens nagaan of de jaren waarin Gortsjakov Ruslands buitenlands beleid bepaalde, dat beleid wel zo succesrijk of - wanneer we een ander criterium hanteren - wel zo geruststellend was. Zijn ambtsperiode viel vrijwel samen met de regering van tsaar Alexander II, die weliswaar de tsaar-bevrijder wordt genoemd omdat hij de lijfeigenschap afschafte, en ook verder hervormingen invoerde, maar in zijn buitenlandse politiek expansief optrad. Die expansie richtte zich op de Kaukasus en Centraal-Azië, en in Oost-Azië verwierf Rusland grote gebieden ten koste van China. Vladivostok werd in 1860 gesticht. In de niet-Russische gebieden van het rijk werd een strenge russificatiepolitiek ingevoerd, vooral in Finland en de Baltische landen. In Polen werd in 1863 een opstand onderdrukt, waarbij Pruisen behulpzaam was, o.a. door gevluchte opstandelingen aan Rusland uit te leveren (een geste die de Sovjet-Unie in 1939 zou belonen door de uitlevering van Duitse communisten aan Hitler).
Succes kan aan deze politiek niet ontzegd worden. Of zij voor de desbetreffende en omringende volken geruststellend was, is een andere vraag. Maar voor de eerste keer dat Rusland zich, na de Krimoorlog, weer aan een grote oorlog waagde, was de afloop bepaald geen Russisch succes.
Dat was toen het in 1877 tegen Turkije ten strijde trok. Die strijd won Rusland na harde gevechten. Turkije moest grote gedeelten van de Balkan afstaan. Bulgarije werd tot een Russische vazalstaat gemaakt, die zich uitstrekte tot bij Constantinopel en de Middellandse zee. Een eeuwenoud Russisch verlangen leek vervuld te zullen worden.
Maar toen grepen Oostenrijk-Hongarije en Engeland in, het eerste omdat het zich in de Balkan bedreigd zag, het tweede omdat het zijn verbindingen met het Midden-Oosten en Brits-Indië in gevaar zag. Het resultaat was een congres in Berlijn, waar veel van de Russische winst ongedaan werd gemaakt. Zo werd Bulgarije teruggebracht tot een kleine staat, die spoedig eerder steun zou zoeken bij Oostenrijk en Duitsland dan bij Rusland. Kortom, geen groot succes voor Gortsjakovs buitenlandse politiek.
Maar om de tegenwoordige buitenlandse politiek van Rusland te beoordelen gaat het er niet zozeer om of het ‘model’ dat Primakov, die nu verantwoordelijk is voor die politiek, voor ogen staat, al dan niet een succes was. Belangrijker is te weten dat zo'n ambitieuze en expansieve politiek, succesrijk of niet, hem als voorbeeld dient. (Om beide redenen is een minimum aan kennis van de geschiedenis, in dit geval van Rusland, op z'n minst nuttig.)
Zeker, Rusland heeft op dit ogenblik - en lange tijd nog - niet de middelen om zo'n politiek te voeren, en zoals Primakov zelf zegt: ‘De realiteit van vandaag gedoogt niet het in twijfel trekken van de soevereiniteit van de voormalige republieken van de Sovjet-Unie.’ Een hele geruststelling dus voor de Baltische landen, de Oekraïne, de Kaukasische en Centraal-Aziatische republieken, zou men zeggen.
Maar het zijn niet alleen de woorden ‘de realiteit van vandaag’ die ons waarschuwen niet nu al ‘hoera’ te roepen, het is vooral de zinsnede die Primakov hierop liet volgen, waarin hij zei dat Moskou zich tot het uiterste moet inspannen om ‘de staten van het grondgebied van de vroegere Sovjet-Unie dichter bij elkaar te brengen door economische integratie’, ja door ‘het scheppen van één economisch grondgebied’.
Ook hiertoe ontbreken Rusland voorlopig de nodige middelen. De Russische economie straalt, in haar tegenwoordige staat, bepaald geen aantrekkingskracht uit. Ook het primaat van de economie, door de ‘vroegere’ marxist Primakov beleden, werkt dus allesbehalve nog in Ruslands voordeel. Maar het is toch nuttig te weten welke doeleinden, hoe ver achter de horizon zij nu nog lijken te zijn, de bewindsman Primakov voor ogen staan.
Niet het minst interessant is het motto dat Primakov zijn beleid meegeeft: ‘Er zijn geen constante vijanden, maar er zijn constante nationale belangen’. Pikant is dat dit motto woordelijk ontleend schijnt aan wat lord Palmerston in 1848 zei: ‘Wij hebben geen eeuwige bondgenoten, en we hebben geen eeuwige vijanden. Onze belangen zijn eeuwig, en die belangen te volgen is onze plicht’. Pikant omdat Palmerston Ruslands grote tegenstander in de Krimoorlog was. Trouwens: generaal De Gaulle kon het ook gezegd hebben. En velen denken het.
NRC Handelsblad van 18-08-1998, pagina 7